Hoewel mijn literatuurwetenschapperiode qua studie dus bijna voorbij is, kan ik me één van de eerste kennismakingen nog goed herinneren.
Samen met mijn moeder ging ik naar de open dag. We liepen een klein collegezaaltje binnen, waar al een paar mensen zaten. Eerlijk gezegd zagen ze er nogal suf uit. Zouden dit mijn studiegenoten worden?
De docent probeerden ons toe te zetten aan een analyse van het verhaal ‘Tillenbeest’ door Jan Wolkers. Daarna was het tijd voor vragen.
‘Meneer,’ vroeg één van de suffe potentiële toekomstige studiegenoten. ‘Als je Literatuurwetenschap studeert, wordt het lezen van boeken en kijken van films niet juist minder leuk? Omdat je alles wil analyseren, over alles wil nadenken en dat je dan niet meer kan genieten van een boek of film?’
Ik zag het ongeloof in de ogen van de docent. Hoe is dat mogelijk?
‘Nee,’ was dan ook zijn antwoord. ‘Je ziet meerdere kanten, je kan er dieper op ingaan, maar dat hoeft niet per se. Dat kun je ook uit zetten. Het wordt eigenlijk alleen juist leuker.’
En zo is het maar net. Waar Literatuurwetenschap wel voor heeft gezorgd, is dat ik minder flutromannetjes (mag ik dat zo zeggen?) ben gaan lezen, maar dat is natuurlijk niet erg. En het lezen zelf? Dat is inderdaad alleen maar veel leuker geworden.