We leven in een wereld van maskers, misnoegen en macht. Ik leef bij de gratie dat jij me niet aanraakt. Ons schreeuwen is een moordwapen. Dit hadden ze niet kunnen schrijven in de boeken over de toekomst.
Het went snel. Eerst schrik je van elke hand die je wordt toegereikt, maar daarna schrik je alleen van een omhelzing in een film. Alarmsignalen, DAT MAG NIET, schok, besef. Ontspannen bestaat niet meer.
We selecteren de mensen om ons heen zorgvuldig en altijd met een onzichtbare bubbel die ons van hen scheidt. Slechts die in het huis wonen, mogen dichtbij komen, maar ze komen te dichtbij. We verlangen naar andere handen.
Het is wij tegen zij. Wij, de ongenaakbaren, de onaanraakbaren. Wij strelen slechts onszelf. Contact is als een ziekte, is de ziekte, maar wij staan aan de goede kant. Zij, de aangetasten, de tastenden. Opgepakt, bij elkaar opgehoopt op het grote grasveld, op televisieschermen, maar toch zo eng dichtbij.
We rekken het op met de centimeter, met de ‘als’, met de ‘ja, maar’. Alleen de beschaving staat tussen ons in, maar het glas wordt steeds dunner. De ander zien we scherper, maar het einde niet.
Toch leven wij nu. Toch gaat alles door. Het gaat altijd maar door.