Een reizen

Eindeloze ritten. Altijd rechts achterin, kijkend uit het raam. Als je ’s avonds je ogen een beetje dichtknijpt, lijken de lantaarnpalen op de snelweg zachter. De dj op de radio kondigt een nieuw liedje aan en de auto zweeft over het asfalt. Ik zak langzaam weg en word wakker in mijn eigen bed.

Elke dag dezelfde route. Langs de dijk, het parkje, de wijk in. Een cd van Marco Borsato op repeat, de andere ouders langs de weg en de lipstickafdruk op mijn wang. Op de terugweg altijd dezelfde vraag: ‘Hoe was het op school?’

Mijn broertje en ik tellen de vogelnesten in de bomen. In december zoeken we de kerstbomen in de ramen. Soms is er ruzie.

Met zijn vieren op de achterbank. De stoelen zijn net iets te klein, wij zijn net iets te groot. Heup tegen heup. Op de borden staan woorden die ik niet begrijp. Ik lees een eindeloze stapel boeken, we zingen mee met Shaffy Cantate ‘Lalala lala la’, we zingen ‘Ze komen niet, ze komen wel’ en zeggen ‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet’. Bij de wegrestaurants is het druk en de auto’s rijden zo snel dat het slechts kleuren zijn. Onze benen zijn opgelucht door het strekken. Het huis voelt raar bij thuiskomst. Vertrouwd en toch anders. Stil. Niet geleefd. Stapeltjes post op de piano wachten geduldig om geopend te worden.

Zijn hand in de mijne als het verkeerslicht op rood staat. Ik geef de mensen op straat een stem, maar ze horen het niet. De carwash voelt als een achtbaan. De metalige geur blijft achter op mijn lichaam.

De terugreis duurt altijd korter dan de heenreis.