Annie, houd jij mijn tassie even vast

Soms heb ik obsessies. Niet snel angstig wegklikken, want het zijn geen enge obsessies. Denk aan Game of Thrones. Tijdens het laatste seizoen (en het seizoen ervoor en daarvoor etc.) had ik een vast ritueel. Op maandagochtend keek ik de nieuwe aflevering en daarna ging ik meteen door naar Buzzfeed om alles te lezen wat ik zelf had gemist. De rest van de week bleef ik maar klikken op Facebookberichten met allerlei theorieën. Heerlijk.

Maar toen was het seizoen afgelopen en mijn leven weer leeg. Ik had geen zin in nieuwe series, want niets kon hieraan toppen.

Toen bedacht ik me dat ik van lezen hield. En zag ik een boek in de kast staan: Anna van Annejet van der Zijl.

Ik wist niet dat je biografieën zo leuk kon vinden dat je maar door bleef lezen (want veel spoilers zijn er niet, zoals bij Game of Thrones). Naast het boek keek ik ook weer naar de serie Annie M.G., luisterde ik eindeloos de liedjes en zocht ik gedichten op. Annie werd mijn spirit animal, want ze is het bewijs dat niet alles goed hoeft te komen op je 26e en ik weet zeker dat ik net zo’n gemeen omaatje word als zij. Maar het boek gaat op een gegeven moment uit, de serie is afgelopen en de liedjes zijn al honderd keer beluisterd. Ik kom toch niet weer in dat lege gat?

Gelukkig ga ik in december naar de musical.

Laura’s fictie: Annie & Willy Wonka

Vroeger, en dat is heel lang geleden toen ik nog een jongeman was, ging ik wel eens naar de kapper. Nu is dat niet meer nodig, want mijn kale schedel glimt als een pasgewassen Audi R8 in de zon. Maar in die tijd had ik nog een kop vol rood, krullend haar (zoals Annie ja, maar dan de mannelijke versie daarvan) dat om de zoveel maanden te lang werd en schreeuwde om geknipt te worden. Dat liet ik altijd doen door een mollige vrouw, Beppe genaamd, wiens wenkbrauwen nog dikker waren dan mijn vaders kuiten. Ze was een praatgrage vrouw en stierf dan ook in het harnas; ze kreeg een hartaanval toen ze al pratend de burgemeester een permanentje gaf.

In ieder geval, ik was eenentwintig jaar en net het huis uit (de dag dat ik het huis verliet waar ik heel mijn leven gewoond had, was de dag waarop mijn ouders het gelukkigst waren, de idioten) toen ze overleed. Dus moest ik in de stad waar ik woonde in een piepklein studentenkamertje vol pissebedden en andere ongure bezoekers, de stad Leien wel te verstaan, op zoek naar een nieuwe kapper. Dat was nog een hele opgave, want zoveel haarknippers waren er namelijk niet, ook al woonde de helft van het land in mijn stad. Het leek net alsof het taboe was. En nu begrijp ik dat het ook zo was en waarom.
Maar goed, het was inmiddels juni geworden en het was de warmste maand sinds twintig jaar, dus ik begon aardig last te krijgen van het gekriebel in mijn nek en het zweet dat daarmee gepaard ging.
’Weet jij een goede kapper?’ vroeg ik aan mijn kamergenoot, die meteen een bulderend gelach uitstootte.
’Ben je gek geworden?’ riep hij uit, de tranen die over zijn gezicht liepen wegvegend (zo hard had hij namelijk gelachen). ‘De kappers hier, als ze er al zijn, zijn nog erger dan de maffiabazen in Napels! Ik wil nog niet dood gevonden worden in een kapperstoel, wat heel waarschijnlijk is als je zo’n zaak naar binnen gaat. Koop gewoon een schaar, dan knip ik je wel, voor vijf piek.’
Hij begon meteen weer te lachen, dus antwoordde hij niet op mijn vraag hoe ik dan verdomme aan het geld moest komen daarvoor. In mijn geboorteplaats had het zo’n drie piek gekost om mijn wilde haren te temmen, maar zeven piek (twee voor de schaar) om het geeneens door een professional te laten doen? Ik zal eerlijk bekennen, ik had zo mijn twijfels.
Maar ik had geen keus. Ze lachten me de hele tijd uit bij de sociëteit als ik daar met een T-shirt dat nat was van het zweet (aan de achterkant) aankwam en bovendien had ik last van uitdrogingsverschijnselen. Dus er zat niets anders op; ik moest een schaar kopen.
Ik schraapte het geld bij elkaar door éénmalig een folderwijk te doen (en dat doe ik mezelf ook nooit meer aan) en een weddenschap die te maken had met paarden en knoflook te winnen (nee, je wilt het niet weten.
Vol goede moed stapte ik daarna een winkel binnen waar ze kantoorartikelen verkochten.
’Een schaar, alstublieft.’
De verkoopster, een zeventigjarige vrouw met paars haar, staarde me aan zonder te knipperen.
Misschien was ze doof.
’Een schaar, alstublieft!’
Ik schreeuwde zo hard, dat mijn stem oversloeg, maar dat kon ook komen doordat ik de baard in de keel kreeg (toen pas ja).
Ze bleef me maar aanstaren. Volgens mij ademde ze geeneens. Was ze dood?
Ik deed met mijn wijs- en middelvinger de knipbeweging van een schaar na.
De vrouw knipperde met haar ogen.
’De scharen zijn uitverkocht.’
Deze zin kreeg ik in elke winkel (zelfs in die waar ze babykleding verkochten, waar ik wanhopig een poging deed) te horen.
’Maar waarom dan?’ vroeg ik aan de verkoper in een seksshop voor homo’s.
’Meneer,’ zei die, terwijl hij een aantal steelse blikken op me wierp. ‘Iedereen knipt tegenwoordig zijn haar, zeker nu het zo warm is. Maar ik vind lang haar wel aantrekkelijk hoor.’
En hij knipoogde naar me. Ik glimlachte nerveus en rende de winkel uit.
Er was geen uitweg meer, ik móest naar de kapper. Eindeloos dwaalde ik rond, maar na vijf uur vond ik dan eindelijk, in een steegje dat rook naar kattenpis en bitterkoekjes, een kapperszaak; Barbershop de Knipknapknop.
Er rinkelde een belletje toen ik de deur met ingeslagen ruiten open deed.
’Hallo?’
Mijn stem weergalmde in de ruimte. Een lange, excentriek uitziende man (hij deed me aan Willy Wonka denken, maar dan aantrekkelijk) kwam op me afgelopen. Hij had een hoge, paarse hoed op en glinsterende nepwenkbrauwen boven zijn ogen. Zijn kapsel kan ik alleen maar merkwaardig noemen. Sommige plukken waren zo lang dat ze tot zijn (bijzonder welgevormde, moet ik zeggen) billen kwamen, anderen reikten ‘maar’ tot zijn schouders. Het leek alsof ze gekleurd waren met een gele marker en bovendien glansden zijn haren zo erg (ik wist niet wat voor conditioner die man gebruikte, maar ik wilde het ook hebben) dat het leek alsof er sterretjes in zaten.
’Hallootjes!’ zei hij en stak zijn hand uit.
Ik schudde die, al ging dat lastig, want hij had lange, breekbare vingers die bleven vaststeken in het vlees van mijn hand.
’Kunt u even wachten, alstublieft? Ik moet eerst deze zeer amiabele vrouw knippen.’
De vrouw in de kapperstoel, haar wangen zo bol dat het leek alsof er twee hamsters in zaten, zwaaide naar me.
’Neemt u alstublieft plaats in de wachtruimte.’
De wachtruimte bestond uit een enkele, gammele stoel en een tijdschrift voor minderjarige, alcoholistische vaders die van vampiers houden. Ik bladerde het door, me totaal niet op mijn gemak voelend.
’Blonderen, graag. Maar niet té licht hoor, dan gaat mijn man weer zeuren over de tijd dat ik een prostituee was.’ babbelde de vrouw, terwijl de kapper een schaar zo groot als een gitaar pakte. Hij begon te knippen en de plukken grijs haar vlogen in het rond, waardoor ik er één in mijn mond kreeg. Het smaakte naar bosbessenijs.
Ik was net bezig in een artikel over hoe je ervoor kunt zorgen dat je kind bier haalt, terwijl je een horrorfilm kijkt, toen er iets opmerkelijks gebeurde.
Er vloog een oor langs.
Voordat ik ook maar kon bedenken hoe eigenaardig dit was, kwam de kapper aanrennen en pakte het oor op, zorgvuldig vastgehouden tussen wijs- en middelvinger (precies, de vingers waarmee je een schaar nadoet). Hij ging op zijn hurken zitten (wat mij een fijn uitzicht op zijn achterwerk gaf) en deed een luik open. Ik zag het snel, maar evengoed zag ik het; een doos vol potten waar normaal drop in zit, maar in deze zaten oren. Oren die net zo verschillend waren als mensen zijn. Groene exemplaren, gestreepte, bij sommigen stak er een heel bolletje wol aan haren uit en natuurlijk ook de welbekende bloemkooloren.
Ik was verbijsterd.
De vrouw in de kapperstoel ook. Het bloed spoot uit de zijkant van haar hoofd (alsof ik een uitbarsting van de Vesuvius aan het bekijken was) dat als een deken op haar haren ging liggen.
’Verdomme!’ gilde ze. ‘Ik zei toch dat ik geblondeerd wilde worden, ik háát roodharigen!’
’Hé!’ riep ik. ‘Mij moet je niet beledigen!’
Dat was een fout, want hierdoor merkte de kapper mij op. Hij drukte me tegen de muur aan, zijn gezicht gevaarlijk dichtbij de mijne.
’Jij gaat dit aan niemand vertellen.’
Ik schudde mijn hoofd.
’En jij gaat zo braaf op die stoel zitten.’
Ik knikte.
Hij glimlachte en gaf me een klopje op mijn schouder.
’Goed zo.’
Hij draaide zich om en ik greep mijn kans. Ik scheurde de (handgemaakte in Polen) vampiertanden uit het tijdschrift (had de redactie er gratis bijgedaan) en deed die in mijn mond. Ik maakte een pas vooruit, greep de kapper bij één van zijn langere lokken en ontblootte zijn nek.
’Blijf met je vuile poten van me af, idioot!’ riep hij, hevig tegenstribbelend en tevens snikkend.
’Kom godverdomme hier met die kloteverf!’ riep de vrouw vanuit de kapperstoel die met haar rug naar ons toe zat.
’Vieze orenknipper!’ wilde ik zeggen, maar door die vampiertanden kwam het eruit als: ‘Schllz fvvslsch!’
Dus beet ik maar. Het vlees van de kapper was sappig, nog lekkerder dan biefstuk en zijn bloed was werkelijk dorstverlessend. Na twee liter bewoog hij niet meer. Ik duwde zijn slap geworden lichaam van me af en veegde het bloed dat van mijn kin droop weg.
Voordat ik de deur opende, zwaaide ik nog even naar de vrouw in de kapperstoel, maar ze zwaaide niet terug. Het oorverlies was haar fataal geworden.
Kort na dit incident kreeg ik last van haaruitval. Volgens het tijdschrift hadden wel meer vampiers daar last van…

©Laura Bosua