Stank voor dank

Ik liep van het Letterkundig Museum naar de bus, een steile trap omhoog. Als je naar beneden kijkt, word je een beetje duizelig. Gelukkig heb ik geen hoogtevrees. Ik richtte mijn blik van de treden met honderd gaten erin naar boven. Een oud, gerimpeld mannetje deed een poging zijn koffer, die bijna net zo groot als hij was, naar boven te dragen. Ik haalde de oordopjes uit mijn oren, zodat ik even de muziek van Kings of Convenience niet op de achtergrond hoorde.
‘Meneer.’
Geen reactie.
‘Meneer!’
De meneer zeulde steunend en kreunend door. Ik ging naast hem lopen, keek hem aan.
‘Meneer, zal ik u helpen?’
Verbaasd keek hij op en schudde meewarig zijn hoofd.
‘Nee, nee.’
Hij pufte door.
‘Ik ben dan wel bijna drieëntachtig, maar dit kan ik wel!’
Met elke trede trilden zijn armen heviger. Ik wist bijna zeker dat hij het niet kon. Ik keek toe hoe hij sjouwde, toen er een jongen de trap af kwam.
‘Kan ik u helpen met dragen?’ vroeg hij.
‘Ja, graag.’ zei de oude man. ‘Ik ben al bijna drieëntachtig, ziet u.’

En toen was ik boos. Want ik vroeg ook of ik kon helpen. Maar nee, dat kon meneer zo goed zelf. Waarom mocht ik niet helpen? Omdat ik een meisje ben? Een klein, niet zo sterk, maar wel sterker dan die meneer, meisje? Voelde hij zich daar te goed voor?

Ze hebben hier een goed spreekwoord voor: stank voor dank. De volgende keer sjouwt meneer – ik ben al bijna drieëntachtig – maar lekker zelf.

(Ik vertelde het tegen mijn moeder en die zei: ‘Ha, ha je moet niet boos worden. Die man is 83 jaar en nog van de oude stempel, de tijd dat mannen zware dingen sjouwden en de de vrouwen dat niet hoefden te doen. Die man leeft al heeeeeeeeeel lang en de emancipatie van de vrouw is gewoon niet tot hem doorgedrongen. Dat komt door de tijd waar hij in is geboren, dus niet boos zijn op die oude man.’
En dat is wel waar. Dus ik ben niet boos op de oude man. Maar fuck de patriarchale samenleving.)