Laura de reiziger: Vijf ergernissen aan het openbaar vervoer

DSC00698

Ik ben een reiziger. Helaas niet iemand die de prachtigste plaatsen van de hele wereld bekijkt. Nee, ik reis vier dagen in de week van en naar Leiden. Bus, metro, trein. Inmiddels heb ik dus voldoende ervaring met het openbaar vervoer en dat heeft tot een aantal inzichten geleid. Ik zal jullie vandaag mijn lijstje van vijf ergernissen aan het openbaar vervoer geven (willekeurige volgorde).

1. Mensen die  niet voor je opstaan.
Dit gebeurt vaak in de bus of in de metro. Stel je eens voor, je zit in de metro vanaf Rotterdam Centraal en je moet eruit bij Zuidplein. Jij zit aan de kant van het raam en naast je zit nog een persoon.
‘Zuidplein.’ hoor je door de intercom.
Je pakt je ov-chipkaart. Je staat op. Dit is allemaal volstrekt logisch, hiermee geef je het signaal: ik moet er bij deze halte uit. Misschien begrijpen ze het niet of willen ze het niet begrijpen. De persoon naast je doet zijn/haar benen naar de zijkant, als een soort schijnbeweging, want het is echt niet alsof je er dan makkelijk langs kan. Met veel moeite en in ademnood wring je je tussen die persoon (waardoor je dus ook iemand aanraakt die je niet wil aanraken) en de stoeltjes ervoor. Soms struikel je alsnog over voeten of dat soort dingen.
Lieve mensen, ik vraag jullie alsjeblieft: hoeveel moeite is het nou om op te staan voor iemand? Je kan daarna gewoon weer zitten, je kan zelfs bij het raam zitten, harstikke leuk! Zelf vind je het toch ook fijn als iemand voor je opstaat, zodat je er gewoon normaal uit kan? En ik ben echt de slechtste niet hoor, ik zal gewoon netjes ‘Bedankt’ zeggen als je voor me opstaat. Dus alsjeblieft. Heb wat over voor je medemens.

2. Telefoongesprekken.
‘Hey Piet! Ja, nee, ik zit in de trein. Waar ben jij?’
Zo gaan die telefoongesprekken meestal. Daarna gaat het over in roddelen of het gaat over kinderen, noem maar op. Soms zijn ze kort, die telefoongesprekken. Meestal niet. Heel de treincoupé mag weten dat die klootzak nog steeds niets van zich heeft laten weten of dat Marietje zwanger is. Hier blijft het niet bij. Want degene die naast je zit, wordt ook gebeld. En de persoon achter je ook. Soms hoor ik vijf telefoongesprekken door elkaar heen.

3. Wachten in de kou.
Als je vaak met het openbaar vervoer reist, dan bestaat een groot gedeelte daarvan uit wachten. Mensen zijn van nature meestal niet zo geduldig. Dus ben ik op het treinperron of bij de halte vaak omringd door chagrijnige gezichten. Vooral in de winter kan er geen glimlachje vanaf. Wachten is niet leuk, maar door die ijzige sfeer wordt het alleen maar vervelender. En als het wachten afgelopen is: dan begint het dringen naar binnen (ellebogen zijn niet gemaakt om mee te duwen, mensen).

4. Buschauffeurs.
Ik heb niets tegen buschauffeurs in het algemeen, maar wel tegen twee soorten buschauffeurs, die soms ook vereenzelvigd zijn in één persoon.
Je stapt de bus in. Je houdt je ov-chipkaart voor dat gele/witte ding en dan kijk je naar de persoon achter het stuur.
‘Hoi.’ of ‘Goedemorgen!’ zeg je dan, al gelang naar het humeur dat je die dag hebt.
Geen reactie.
Dit, lieve buschauffeur, is onbeleefd. Ik weet dat je niet altijd vrolijk kunt zijn en dat je er misschien gek van wordt dat je de hele tijd dezelfde route rijdt, maar daar kan ik niets aan doen. Dus zeg alsjeblieft iets terug (grom desnoods). Dat vind ik fijn (het grommen ietsje minder).
Nummer twee. Eindhaltes. Voorbeeld: Zuidplein of Leiden Centraal. Je wéét dat iedereen eruit stapt en dat het dus druk is bij de deur. Maar, toevallig, heeft een bus twee deuren. In het midden en aan de voorkant, waar de buschauffeur zit. Dus kan de ene helft aan de voorkant eruit gaan en de andere helft bij de middendeur. Het enige wat de buschauffeur hoeft te doen, is op een knopje te drukken. Soms is dat al teveel moeite. Dit gesprek tussen een reizigster en de buschauffeur ving ik op, toen de buschauffeur weigerde de voorste deur open te doen.
‘Ga je de deur niet opendoen?’
‘Nee.’
‘Ouwe chagrijn.’
‘Kijk naar je eigen kop.’
‘Houd je bek joh!’
Nu zou ik zelf niet zo reageren, maar het zou natuurlijk wel lief zijn van de buschauffeur om gewoon de voorste deur open te doen.

5. Mensen tegenkomen die je niet wil zien.
Ik kom uit een dorp. ‘Leuk voor je.’ Ja, echt fantastisch. Als ik dus met de bus van of naar Zuidplein ga, kom ik altijd wel bekenden tegen. ‘Leuk toch?’ Nee. Want je komt altijd die mensen tegen die je niet wil zien. Je kent het zelf vast ook wel. Oude klasgenoten, die vervelende buurman of het ergst: je ex. En wat moet je dan doen? Hoi zeggen (wat een awkward situation oplevert) of negeren? Lastig, lastig.

Ik heb nog meer ergernissen, maar die bewaar ik wel voor een andere keer. Aangezien ik jullie niet met zoveel negativiteit over het openbaar vervoer wil opzadelen, zal ik binnenkort een lijstje maken van vijf dingen die wél leuk zijn aan het openbaar vervoer ;).

In de val

Nietsvermoedend liep ik station Leiden Centraal uit. Dat doe ik wel vaker. Vier keer per week om precies te zijn. Tot zover niets aan het handje. Ik zag hem niet. Tegenwoordig kun je ze ook niet meer herkennen, want ze dragen geen felgekleurde jasjes meer met het logo erop. Ik liep recht in de val.
‘Mag ik je wat vragen?’
Shit, ik had sneller moeten lopen.
‘Nee..’ zei ik en ik wilde al doorlopen, maar –
‘Ik wil maar dertig seconden met je praten, maar dertig seconden!’
Het punt is dat ik niet bot kan zijn. Dus ik stopte.
‘Ik ga je niet versieren ofzo.’
Nee, dat moest er nog eens bijkomen.
‘Je wilt zeker geld?’ zei ik.
Misschien kan ik toch wel bot zijn.
‘Nee, ik heb gewoon een vraagje.’
Ja ja.
‘Ben je een dieren- of een kinderliefhebber?’
‘Allebei niet.’
Hij keek me geschokt aan, maar herstelde zich vlug.
‘Maar geen dierenhater toch?’
‘Nee, zo ver gaat het nou ook weer niet.’
‘Wist je dat make-up op dieren wordt getest?’
‘Ja, ik vind het wel erg, maar het is niet alsof ik die producten daardoor niet koop.’
‘Oké, maar wist je dat daar jaarlijks een half miljoen dieren voor worden gebruikt?’
Hij ging nog even door met zijn blabla-verhaal. Blijkbaar kon hij mijn gedachten lezen.
‘Ik ben een vrijwilliger hoor, ik werk normaal bij de ABN Amro als hypotheek adviseur.’
Ik gok dat hij er ongeveer tien euro per uur voor krijgt en nog vijf euro extra voor elke persoon die hij strikt.
‘Ik neem aan dat je een student bent?’
‘Ja.’
‘Als je nou elke dag twintig cent geeft, dan –‘
Ik liet hem niet uitpraten, op een gegeven moment bereikt je geduld een bepaalde grens.
‘Nee, sorry.’
Voordat ik me kon omdraaien, had hij alweer het volgende slachtoffer te pakken.
‘Mag ik je wat vragen?’
Volgende keer neem ik een sluiproute.

De baard van Nico

Het vriendje en ik liepen door Rotterdam. Dat doen we wel vaker, daar is niets geks aan. We liepen een boekenwinkel in, Van Gennep om precies te zijn. Ook dat is niet gek, want daar studeer je literatuurwetenschap voor. We zeiden gedag tegen de eigenaresse en stonden nog wat te praten, totdat: The Voice. Te herkennen uit duizenden. Het een beetje nasale stemgeluid van Nico Dijkshoorn klonk in onze oren. We haastten ons de trap op en hoorden een aantal verhaaltjes aan die te maken hadden met gehaktballetjes van de Ikea en draadjesvlees (had Nico Dijkshoorn honger?). Daarna ontstond een rij voor het signeren. Wij haastten ons naar beneden om een boek van Nico te kopen (nee, we zijn echt je grootste fans, maar we waren vergeten dat je een nieuw boek had geschreven, ja, echt!) en toen weer naar boven om in de rij te staan. Door de lange mensen (of ik ben gewoon klein) kon ik hem niet zien, maar af en toe hoorde ik The Voice wel. Minuten gingen voorbij. De mensen voor mij gaven hem een groen t-shirt met ‘Ich liebe Rotterdam’ erop. Ze vroegen wat hij ging doen.
‘Naar huis, naar mijn vrouw,’ zei Nico.
Wij waren aan de beurt.
Ik ging zitten, gaf hem een hand en toen viel het me op: de baard van Nico. Nu moet je weten, dat is niet zomaar een baardje van drie dagen. Nee, deze baard heeft weken kweken gekost. Deze baard heeft waarschijnlijk Valentijnsdag meegemaakt, misschien zelfs nog de sneeuw in Nederland. Dit was duidelijk een serieuze baard.
Ik heb niets tegen baarden, laat dat even duidelijk zijn. Maar terwijl Nico een Klaasje opschreef in mijn pasgekochte boek, kon ik alleen maar naar dat grijze bedeksel rond zijn kin kijken.

Tekst in boek: Laura, zo jong en dan al precies de goede boeken kopen. Jaloers, ik.
Klaas reed in sloten. Bleef hij liggen, in wielerkleding tot wij hem vonden. En dan maar schelden. Uniek in die tijd!

Ik dacht aan zijn vrouw, die hij straks zou zien. Hij zou haar een kus op de mond geven. Ik hoor haar zuchten.
‘Wanneer ga je je weer scheren, schat?’
Ik heb niets tegen baarden. Maar baarden prikken. Ze zorgen voor rode uitslag rond de mond bij het kussen. Baarden zijn als de doornen van een roos. Ze beletten je om de roos te plukken.
Zoenen is fijn, het is goed voor je relatie. In baarden blijven restjes Zweedse gehaktballen en draadjesvlees hangen. Beste Nico, doe je vrouw een plezier. Alsjeblieft.

Ik liep de boekenwinkel uit en gaf het baardloze vriendje een zoen.
‘Stond hem wel goed hè, die baard?’ zei hij.
Kleine Dingen kwam hard aan. Toch handig dat ik dat boek van Nico Dijkshoorn heb gekocht.