Laura’s liefdesletteren: vier maanden, twee weken, twaalf dagen en een paar uur

hartjeopmijnhandomdathetkan

Ik wil vaker fictie schrijven en daarom heb ik dit onderdeel in het leven geroepen. Verhaaltjes over – je raadt het al – liefde. Omdat liefde fijn is. En stom. En raar. En bijzonder. Allemaal tegelijk.

***

Ze waren nu al vier maanden, twee weken, twaalf dagen en een paar uur samen. Niemand in de klas had ooit zo lang verkering gehad.
‘Jullie gaan volgend jaar zeker trouwen en kinderen krijgen!’ plaagden ze, maar dat kon Tom niets schelen. Ze waren gewoon jaloers.
Hij wist eigenlijk niet wanneer hij het voelde. Al langer dan die vier maanden, twee weken, twaalf dagen en een paar uur. Misschien door een film, want in films zeggen ze die dingen altijd zo makkelijk. Of gewoon in bed, toen hij aan Saskia dacht en gloeiende wangen kreeg. Niet dat hij alleen in bed aan haar dacht, nee, eigenlijk de hele dag door. Zijn laatste rapport was ook slechter geweest, ‘Niet zoveel aan het vrouwtje denken!’ had zijn vader gezegd, maar hoe kon hij zich nou concentreren tijdens de les als er zo’n mooi meisje naast hem zat? Soms schreef ze hem briefjes met veel hartjes erop. Hij had ze allemaal bewaard.
Hij dacht na over het goede moment. Ze waren niet zoveel samen, één middag per week als hij geluk had, want ze moest naar paardrijden en pianoles en natuurlijk haar vriendinnen. Ze giechelde veel met die vriendinnen, soms keken ze allemaal naar hem. Hij keek alleen naar haar.
Als ze dan een middag samen waren, stormde Saskia’s moeder – want het moest altijd bij Saskia thuis zijn – regelmatig binnen.
‘Oh, vergeten je kleding terug te hangen!’ riep ze dan.
Dat vergat ze wel erg vaak.
Het duurde twee maanden, voordat hij een kus op haar mond durfde te geven. Laatst wilde hij het met tong proberen, dat had hij op tv gezien, maar dat leek Saskia heel vies. Dat maakte niets uit. Ze hadden nog hun hele leven samen voor zich. Maar nu moest hij het wel echt zeggen, want de woorden drukten op zijn lippen zoals haar kussen. Dus tijdens die middag, ze waren vier maanden, twee weken, twaalf dagen en een paar uur samen, zei hij het.
Saskia was haar haren aan het borstelen, waar lichtjes van goud in zaten. Het was zacht als je het aanraakte, maar dat mocht meestal niet, want dan gingen haar haren door de war. Tom schraapte zijn keel.
‘Saskia?’
‘Ja?’
Ze keek niet naar hem om en zag dus niet dat zijn wangen gloeiden en oh, wat trilden zijn handen toch! Hij haalde even diep adem.
‘Ik hou van jou.’
Nu draaide ze haar gezicht naar hem om, glimlachte en antwoordde: ‘Dankje.’
Opeens was Tom er niet meer zo zeker van dat ze hun hele leven bij elkaar zouden blijven.

Laura’s liefdesletteren: de brief

hartjeopmijnhandomdathetkan

Ik wil vaker fictie schrijven en daarom heb ik dit onderdeel in het leven geroepen. Verhaaltjes over – je raadt het al – liefde. Omdat liefde fijn is. En stom. En raar. En bijzonder. Allemaal tegelijk.

***

Een sok in het midden van de kamer. Een chipszak verfrommeld in de hoek van de bank. En dan die volle vuilniszak. Ze had het bijgehouden: al drie hele dagen stond die daar. Ze kon de geur in de keuken niet meer verdragen. Nu was het genoeg.
‘Gerard.’
Niks.
‘Gerard!’
Zijn hoofd verscheen om het hoekje. Een frons boven zijn wenkbrauwen.
‘Wat?’
‘Je hebt de vuilniszak nog steeds niet naar buiten gebracht.’
Hij krabde wat aan zijn haar, het haar dat ze vroeger zo mooi vond, maar dat nu kale plekken begon te vertonen.
‘Ik doe het straks wel.’
Die woede. Het borrelde eerst langzaam op en kwam dan als een vuurpijl omhoog.
‘Nee, Gerard, nee. Dit is al de zoveelste keer. Ik moet ook alles zelf doen!’
De vuilniszak knalde overal tegenaan op de weg naar buiten. Terwijl ze hem in de container deed, iets agressiever dan gebruikelijk, scheurde hij en vielen er wat bierblikjes uit. Woedend gooide ze die er weer in.
Ze stampte de trap op, plantte de hakken van haar schoenen zo hard mogelijk in de vloer toen ze langs zijn computerkamer liep. Eenmaal aangekomen in de slaapkamer, ze zag zijn kleding van de vorige dag op de vloer liggen, blies ze langzaam in en uit.
De brief.
Ze deed de deur van de kledingkast open en ging op haar knieën zitten. Eerst de schoenendoos van laarzen die ze al jaren had. Daarin een tasje en dan uiteindelijk, in vele lagen bubbeltjespapier, de brief.
Met jou is het leven mooier. Ik hou van je. Liefs, Peter.
De woorden gebrand in haar hoofd. Soms meende ze een vlaag van zijn parfum te ruiken. Nog twee dagen en dan was het weer weekend. Dan was ze weer bij hem.
Bubbeltjespapier na bubbeltjespapier. Eerst legde ze die nog rustig op een stapeltje naast haar, maar het stapeltje werd steeds hoger en toen keek ze weer in het tasje.
Het was leeg.
Het duurde enkele seconden voordat het besef kwam.

Laura’s liefdesletteren: alles moet fris

hartjeopmijnhandomdathetkan

Ik wil vaker fictie schrijven en daarom heb ik dit onderdeel in het leven geroepen. Verhaaltjes over – je raadt het al – liefde. Omdat liefde fijn is. En stom. En raar. En bijzonder. Allemaal tegelijk.

***

In het glas zit nog een restje cola. Mijn vest heeft de zoetige geur die hij met zich meedraagt. Op mijn nachtkastje staat de foto uit Parijs. Ik leg het lijstje op de kop. Ik pak het knuffelbeertje, de bioscoopkaartjes, zelfs het gouden armband en stop het in een vuilniszak. Alles moet fris. Ergens op de bank trilt mijn telefoon. Zou hij toch-
Het is mijn moeder. Of ik morgen mee eet. Ik antwoord niet.
Ik moet mijn muur groen verven. Of  een fotoboek maken met tekeningen en tekstjes. Maar foto’s waarvan? Niet van-
Nee, ik knip mijn haar. Minstens tien centimeter moet eraf. Fris. Alles moet fris.
Vanaf nu kan ik doen wat ik wil. Geurkaarsen branden, zelfs de vanillegeur. De Titanic drie keer achter elkaar zien en dan steeds harder huilen. Chocolade eten, zonder gezeur om suikers. Een joggingsbroek naar buiten dragen, ook al is dat niet sexy.
Maar ik wil het niet.
Wanneer ik onder de douche sta, komt het besef tegelijkertijd met het inzepen: met het wassen is zijn geur weg. Hij is echt weg.
Het douchewater vermengt zich met de tranen. Fris, fris, alles moet fris.

Laura’s liefdesletteren: voor de gek

hartjeopmijnhandomdathetkan

Ik wil vaker fictie schrijven en daarom heb ik dit onderdeel in het leven geroepen. Verhaaltjes over – je raadt het al – liefde. Omdat liefde fijn is. En stom. En raar. En bijzonder. Allemaal tegelijk.

***

‘Ober,’ begon zij steeds. ‘Mijn man vindt de biefstuk te rauw, maar naar mijn mening is hij prima. Wat denkt u?’
Eerst de twijfelende ogen van de één naar de ander, dan het gestamel.
‘Eh ja, mevrouw, uh dat kan, m-maar ja ehm…’
Koortsachtige gedachtes en dan de opluchting op het gezicht: ‘Zal ik anders een nieuwe biefstuk voor u halen, meneer?’
Beiden probeerden hun lach in te houden.
‘Schat,’ zei hij op scherpe toon. ‘Moet je me nou echt voor lul zetten in dit restaurant? Alwéér?’
‘Lieverd,’ antwoordde zij geroutineerd. ‘Ik kan jouw gezeik gewoon niet langer aanhoren.’
Stoelen die schuiven, omgedraaide hoofden, uitpuilende ogen.
En als ze thuis kwamen, proesten van het lachen en de avond op een hele fijne manier voortzetten.

‘Kijk nou wat je doet!’
De caissière keek geschrokken naar hem, terwijl hij haar hoofdschuddend aankeek en fluisterde: ‘Ze is ongesteld.’
‘Dat hoorde ik wel!’
Haar gezicht zo dicht mogelijk bij de zijne: ‘Ik weet wel wat er vanavond níet gaat gebeuren, mannetje.’
Hopeloos stond de caissière met het pakje sigaretten in haar handen. Wel of niet onderbreken? Kuchen of het laten gaan?
‘Krijg ik mijn peuken nog of hoe zit dat?’
Met een rood hoofd gaf de caissière ze aan haar, kreeg nog een vernietigende blik op de koop toe.
Buiten sloeg hij een arm om haar heen, gaf haar een kus in de nek.
‘Wat doen we die arme mensen toch aan.’
Ze glimlachte.
‘Plagen mag.’

‘Het gaat ook altijd hetzelfde met jou!’
Zij stond aan de ene kant van hun kleine appartement, hij aan de andere. Een bord in haar handen. Hij probeerde weg te duiken, maar een deel van de scherven kwam over hem heen, verspreidde druppels bloed op zijn overhemd.
‘Ik ben jou zo zat.’
Dreigend kwam ze op hem af. Hij schoof op, stootte met zijn voet tegen de hoek van de bank, struikelde over haar kleding op de grond, reikte naar de deurknop en was verdwenen.
‘Waar ga je naar toe?’
Deze keer geen publiek om voor de gek te houden. Deze keer geen gelach achteraf.

Laura’s liefdesletteren: eenhoorns

hartjeopmijnhandomdathetkan

Blogonderwerp bedacht door: Dionne.

Ik wil vaker fictie schrijven en daarom heb ik dit onderdeel in het leven geroepen. Verhaaltjes over – je raadt het al – liefde. Omdat liefde fijn is. En stom. En raar. En bijzonder. Allemaal tegelijk.

***

Het eerste knuffeltje was van hem. Urenlang had hij in de winkel gestaan. Geen beer, geen aap, geen konijn. Zijn kleinkind zou iets bijzonders krijgen. Pas op het einde had hij hem gezien. Paarse manen, roze lijfje en een zilveren hoorn. De verkoopster had het zorgvuldig ingepakt in vloeipapier en geglimlacht.
Van de andere opa en oma had ze een pop gekregen. Wat moest een baby nou met zoiets? Als ze sliep, hield ze het eenhoorntje stevig vast, alsof ze bang was dat iemand het zou afpakken. Naar de pop keek ze niet om.

Later moest de eenhoorn altijd mee, ook als ze bleef logeren. Hij stopte haar in, gaf haar een kus op het voorhoofd.
‘Kroel ook.’
Ook Kroel gaf hij een kusje, net naast het hoorntje.
‘Welterusten.’
‘Welterusten, opa.’
Hij had de deur net dicht gedaan, toen hij weer open ging. Ze trok aan zijn shirt en hij ging op zijn knieën zitten. Ze sloeg haar armen om hem heen. Haar haren roken naar lavendel.
‘Ik hou van jou.’ fluisterde ze in zijn oor. ‘Ik wil je nooit meer kwijt.’
Hij kon niets uitbrengen, terwijl hij zoveel wilde zeggen, maar ze was al terug geslopen naar bed.

Hij kijkt naar het water. De eendjes zwemmen onder de brug. Hij heeft geen brood bij zich. In je eentje is er niets aan. In mei wordt ze vijftien. Zou ze nog steeds van eenhoorns houden? Nee, kleine meisjes worden groot. Kroel ligt vast bij het vuilnis. Net als de rest van zijn cadeaus en kaarten die hij steevast blijft sturen. Zijn tranen maken kringen in het water. De tijd van eenhoorns is voorbij.

De pianostemmer die niet pianospelen kon

pingelenpingelenpingelen

Soms, als Martin met zijn autootjes of houten blokken aan het spelen was, klonk het gepingel van zijn moeder. Wanneer ze even niets te doen had, de aardappels waren geschild, de was al gedaan, legden ze haar vingers op de witte en zwarte toetsen en speelde. Beethoven. Altijd maar Beethoven. Für Elise, één, twee, drie keer achter elkaar. Meer kon ze niet.
Na een tijdje gingen bij de eerste noten zijn haren al recht overeind staan. De eerste keer kon hij nog net uitstaan, maar bij de derde herhaling bedekte hij zijn oren met zijn handen en liep geïrriteerd de kamer uit.
‘Martin, ga nou op pianoles,’ probeerde zijn moeder een paar jaar later. ‘Het is zo’n mooi instrument.’
Ze zette zijn handjes op de toetsen, maar hij gilde ‘Neeeeeeeeeeeeeeeeeeee!’ en uiteindelijk gaf ze het op.

De vingers van zijn moeder begonnen pijn te doen en ze konden het geld goed gebruiken. Dus werd de piano, een erfstuk van zijn grootvader, verkocht. Martin dacht er jaren niet meer aan, totdat hij op bezoek ging bij een vriend. Terwijl hij en zijn vriend de meisjes uit hun klas bespraken (‘En Jeanet dan?’ ‘Nee, die is te arrogant.’), klonken op de achtergrond de eerste tonen van Für Elise. Meteen voelde Martin de kippenvel op zijn huid. Maar niet vanwege het liedje.
De piano was vals.

‘Zo, hij is weer zuiver hoor,’ zegt de pianostemmer tegen mij en hij geeft een zachte klap op het hout.
‘Weet je het zeker?’
‘Ja, speel maar.’
‘Waarom speel jij niet?’
Hij glimlacht.
‘Ik kan niet pianospelen.’
Hij pakt zijn spullen in, doet de voordeur open en zwaait naar me. Verbaasd blijf ik staan.
‘Dag Martin!’ zeg ik nog, maar te laat.

(mijn pianostemmer kan serieus niet pianospelen en ik weet niet waarom, maar dit zou zomaar de reden kunnen zijn)

Literaire Laura: was


(de titel van deze blog moet u sarcastisch opvatten)

Ik zit bij een schrijversclubje. Het schrijversclubje van Film- en Literatuurwetenschap (die net het predicaat topopleiding heeft gekregen, dus jullie weten allemaal wat jullie moeten gaan studeren) onder leiding van Isabel Hoving (wellicht bekend door haar jeugdliteratuur). Zo’n schrijversclubje is naast heel leuk natuurlijk ook doodeng. Want het is de bedoeling dat mensen je werk lezen (!). En er kritiek op geven (!!).

Huiverend zat ik dan ook op mijn stoel de tweede bijeenkomst, want ik had mijn stukje ingediend. En geloof het of niet, maar ik werd niet helemaal neergesabeld. Kritiekpuntjes die ik geestelijk nog aankon, werden gegeven en ook toegepast door mij. En het resultaat kunt u hieronder lezen.

***

Was

Ik fietste er elke dag langs. Terwijl ik al puffend het heuveltje op probeerde te komen, keek ik altijd even naar het gebouwtje links. Het maakte niet uit hoe warm of koud het was, de deur was open.
‘Kom maar binnen,’ leek het te zeggen. ‘Zelfs als je geen vuile was hebt, ben je hier welkom.’
Door de opening zag ik hem dan zitten. Met zijn voeten op het bankje en zijn ellebogen op zijn knieën keek hij naar het draaien van de wasmachines. Altijd de linker, in het hoekje. Het liefst bonte was.
Eén keer gebeurde er een ongeluk op het heuveltje. Een vrachtwagen die naar achteren ging en zonder te kijken zo een oud vrouwtje aanreed. Op een paar blauwe plekken na had ze niets, maar haar gegil had men tot in het centrum gehoord. Hij had niet opgekeken, bleef maar naar de bak vol ronddraaiende slipjes en handdoeken staren. Misschien dat hij fronste, omdat dat stomme gegil hem uit zijn concentratie had gehaald. Ik weet het niet.
In mijn gedachten had hij van die blauwe, priemende ogen die recht in je ziel kijken. En een litteken boven zijn oog, omdat hij een vaas had omgestoten (‘Frank, wat heb je gedaan? Kun je nou nooit eens uitkijken?’ hoorde ik zijn moeder al schreeuwen) en een scherf hem had geraakt.
Soms dacht ik erover om naar binnen te gaan.

Gisteren fietste ik er weer. Door de harde wind was het deze keer zo mogelijk nog moeilijker om het heuveltje op te komen, ik viel nog net niet van mijn fiets af en vergat haast te kijken. Net op het laatste moment keek ik, maar ik zag zijn bruine kruin niet. De linkerwasmachine, in het hoekje, was leeg.
Net als het bankje.

Laura’s liefdesletteren: mijn eigen toekomst

Ik wil vaker fictie schrijven en daarom heb ik dit onderdeel in het leven geroepen. Verhaaltjes over – je raadt het al – liefde. Omdat liefde fijn is. En stom. En raar. En bijzonder. Allemaal tegelijk.

***

Ze zaten op een bankje in het park. Zij kneep haar ogen dicht tegen de zon. Hij zat verscholen achter de krant van vandaag.
‘Zullen we zo een bakkie doen?’ vroeg ze.
De krant ritselde en ik hoorde zijn zwaar stemgeluid.
‘Nel, ik heb de krant nog niet uit. Dat zie je toch?’
Zij knikte. Ja ja, dat was ook zo. Terwijl hij het economisch nieuws las, bekeek zij haar handen. De rimpels vormden een weg van de ene vinger naar de andere en lieten daarbij een spoor van pigmentvlekken na. Ze schudde haar hoofd alsof ze niet kon geloven dat dit toch echt haar handen waren.
‘Anna komt morgenmiddag langs.’
Hij humde van ‘Ja, ja.’ Zij glimlachte en dacht aan de kleinkinderen.
‘Niet vergeten gebak te halen voor bij de koffie.’
Hij deed zijn krant even omlaag, zodat ik zijn grijze haren kon zien. Of wat er nog van over was.
‘He nee, Nel. Je verwent die kinderen teveel.’
Er verscheen een ondeugend lachje op haar gezicht.
‘Maar dat vind ik juist zo leuk.’
Een twinkeling in zijn ogen.
‘Dat weet ik toch.’
Hij pakte haar hand en drukte er een kus op. Ze giechelde als een jong meisje. Hij las de krant uit en daarna stonden ze op. Gearmd schuifelden ze stapje voor stapje het park uit, om gebak te halen. Ik keek ze na en hoopte dat ik net mijn eigen toekomst had gezien.

Een kaartje uit Rotterdam (1922): Lieve Maarti

Afgelopen zondag stuitte ik samen met het vriendje op een kraampje met allerlei kaartjes tijdens de boekenmarkt in Dordrecht. En toen ging het lampje boven het hoofd aan (net zoals in een tekenfilm) en kwam daar een idee: want wat is het verhaal achter deze kaartjes? Wie heeft dit geschreven en waarom? We hebben vijftien kaartjes gekocht, sommige komen uit 1970, andere uit 1918. Hoe bijzonder is het dat ik nu in mijn handen een kaartje van bijna honderd jaar oud heb? Welke reis heeft dit kaartje ondernomen? Bijna honderd jaar geleden heeft iemand dit geschreven en in de brievenbus gedaan. En dan die mooie handschriften van toen. Hoe bijzonder is dat!
De verhalen zijn waarschijnlijk niet meer te achterhalen en daarom verzin ik ze zelf. Dus vanaf nu een nieuwe serie op lauradenkt.nl, vijftien weken lang elke week een verhaal bij een kaartje: een kaartje uit Rotterdam.

***
‘Kom, we gaan een kaartje schrijven aan je neef Maarten!’ zei Lena tegen het kind, dat haar aankeek met grote ogen.
Een uur geleden hadden ze de kaart uitgezocht. Lena had lang getreuzeld, want ze wilde graag de mooiste uitzoeken. Uiteindelijk kocht ze het kaartje met een tekening van de Schiedamscheweg. Dat zou haar broer vast mooi vinden.
Het puntje van haar tong stak uit haar mond, terwijl ze zo netjes mogelijk probeerde te schrijven.
‘Wat zal ik eens vertellen, Wimmetje?’
Ze keek naar het kind, dat onafscheidelijk was met zijn beker. Wat leek hij toch op zijn vader. Ze dacht dat ze nooit meer verliefd zou zijn, maar dat had ze mis. De verliefdheidsgevoelens voor haar man waren al jaren verdwenen, maar als ze naar Wim keek, kreeg ze vlinders in haar buik. Ze aaide hem even over zijn hoofdje en schreef toen verder.
Nog een week en dan zouden de kinderen met elkaar kunnen kennis maken. Maarten was natuurlijk een jaar ouder dan zijn neefje, maar ze wist zeker dat het goed zou komen. En ze kon niet wachten om met haar schoonzus alle verhalen te delen. Aan haar man kon ze het niet kwijt, die was druk bezig met zijn werk.

Lieve Maarti.

Zie je die brug wel? Daar loopt onze Opa elke dag over. Leuk hè! Ik heb van Opa en Oma een bekertje gehad en kan nu al goed er uit drinken. Ook speel ik graag met mijn bekertje. Het glimt zoo mooi en dat van jou? Van tante Dit van Vliet heb ik een mooi eendje gehad, waar ik veel van houd. Tante Dit is lief, vindt je niet? Zeg Pappa, Mamma, Dina gedag van mij en van mijn Papa en Mama.

Je neef Wim Dijkshoorn

‘Kom, dan gaan we samen met opa wandelen over de brug.’
Er scheen een heldere lentezon. De oude man droeg het kind in zijn armen en wierp er steeds een bezorgde blik op.
‘Heeft hij wel genoeg gegeten vandaag?’
‘Ja, pa.’ zuchtte Lena. Dat was al de derde keer dat hij het vroeg.
Ze stonden op de brug. In de verte lagen de bootjes te schitteren in de zon. Ze keken er stilzwijgend naar.
‘Kom, we moeten verder.’ zei ze na tien minuten.
Het gebeurde, voordat ze er erg in had. Een steen op de weg, gestruikel, haar vader op de grond, een schreeuw, een plons, opspattend water. Toen ze naar beneden keek, zag ze iets donkers steeds verder naar de bodem zakken.

Een week later ontving Maarten het kaartje van zijn neef.

Laura’s fictie: Het dagelijkse wandelingetje van mevrouw van Kleffen

Het dagelijkse wandelingetje van mevrouw van Kleffen

Elke dag pakte ze haar stok die in een hoekje stond. Op zonnige dagen zette ze haar hoed op. Zich stevig vasthoudend aan de leuning schuifelde ze de trap af. Met trillende handen opende ze de deur en dan begon het: het dagelijkse wandelingetje van mevrouw van Kleffen.
Het was altijd hetzelfde blokje om. Een rondje door de straat. De straat wist dit, want mevrouw van Kleffen wandelde dit wandelingetje al tien jaar lang, door wind en weer. En met elk wandelingetje groeide de ergernis van de buren. Want hoewel mevrouw van Kleffen een zachtaardig oud vrouwtje was, had ze één akelige gewoonte: tijdens het wandelen keek ze graag bij iedereen naar binnen. In het begin lieten de buren het toe. Iedereen kijkt toch wel eens bij andere mensen naar binnen? Maar dit was niet eens. Dit was altijd. Elke dag. Ze schoven de gordijnen dicht. Toen werd het wel erg donker in de woonkamer. Want dat is het punt. Mevrouw van Kleffen wandelde elke dag, maar niet op een vast tijdstip. Soms om zeven uur ’s ochtends, maar het is zelfs voorgekomen dat ze haar wandelingetje om twee uur ’s nachts maakte. Hier kon de straat niet tegen.
‘We moeten hier iets tegen doen,’ zei mevrouw van nummer negen, die alle buren bij elkaar had geroepen.
Gelukkig had de slimste van het stel, meneer van nummer twintig, een goed idee.
‘Wat als we een schema maken,’ stelde hij voor. ‘Elke dag moet één van de buren op de wacht staan om te kijken of mevrouw van Kleffen langs komt. En die moet het dan iedereen laten weten.’
Zijn buurmeisje schudde haar hoofd.
‘Maar hoe kun je het dan de anderen zo snel laten weten?’
Na enig overleg bleek dat de straat een aantal technische buren had, die de koppen bij elkaar deden en een ingenieus plan bedachten. Ze installeerden een alarmsysteem. Als één van de buren op het rode knopje drukte, dan hoorde de hele straat een belletje: het teken dat mevrouw van Kleffen aan haar dagelijkse wandelingetje was begonnen. Aan het einde van de wandeling, als mevrouw van Kleffen weer veilig binnen aan de thee zat, werd er op een groen knopje gedrukt.  Dan kon iedereen weer rustig ademhalen en de gordijnen opendoen.
Het schema werkte goed. Elke buur was om de week aan de beurt en iedereen werkte goed mee. Wat echter niemand in de gaten had, was dat mevrouw van Kleffen steeds sipper ging kijken. Ze deed nog wel elke dag haar wandelingetje, maar de tegenzin werd steeds groter. Nu ze niet meer in de woonkamers van de straat kon kijken, was het plezier voor haar eraf. Ze begreep het niet. Hoe kon het dat iedereen altijd de gordijnen dicht had? Ze ging steeds meer koekjes eten om het verdriet niet meer te voelen.

Op een dag, mevrouw van nummer tien was aan de beurt om op het knopje te drukken, had meneer van nummer zestien een droevig nieuwtje.
‘Ik ga verhuizen. Het huis wordt te groot voor mij en mevrouw nu de kinderen uit huis zijn. Dag!’
De straat wuifde hem na, maar het ging niet van harte.
Al snel kwam er iemand anders op nummer twintig te wonen. Het was een gezette vrouw met fonkelende ogen en getoupeerd haar. Bij de eerstvolgende straatvergadering legden de buren haar het plan, dat de codenaam ‘Paarse Paraplu’ had gekregen, zorgvuldig uit. Met elk woord dat ze uitspraken, fonkelden haar ogen meer.
‘Dit is werkelijk belachelijk,’ zei ze met verheven stem.
De buren keken haar angstig aan.
‘Maar het is een inbraak op privacy als ze bij je naar binnen kijkt,’ piepte de dapperste van het stel.
De gezette vrouw trok haar wenkbrauwen op.
‘Nee. Dit kan niet. Ik doe hier niet aan mee.’
De straatvergadering was afgelopen. Iedereen was teleurgesteld over de nieuwe buurvrouw  en ook een beetje bang. Maar het schema ging gewoon door. Eén keer in de twee weken bleven de gordijnen open. Mevrouw van Kleffen, die zichzelf inmiddels in slaap huilde en twintig kilo was aangekomen door de koekjes, wist niet wat haar overkwam. Ze kreeg weer zin in haar dagelijkse wandelingetje en leefde naar die ene dag toe. De buurt liet het gelaten toe.

Na een paar maanden, het was op haar 92ste verjaardag, viel mevrouw van Kleffen tijdens haar dagelijkse wandelingetje op de grond. Het was die ene dag in de twee weken en ze stond net naar binnen te kijken bij nummer tien. De straat was in euforie. Dat duurde echter niet lang.
De volgende dag deed mevrouw van nummer vijfendertig haar gordijnen open. Ze liet van schrik het schoonmaakdoekje uit haar hand vallen toen ze iemand bij de overburen naar binnen zat te kijken om vervolgens naar de andere buren te lopen.
Het was een gezette vrouw en haar ogen fonkelden als nooit tevoren.

©Laura Bosua