Eindelijk: je gaat weer winkelen. Je hebt er helemaal zin in, het geld in je portemonnee brandt en je hebt je allergrootste tas bij je. Vol goede moed stap je een willekeurige kledingwinkel binnen.
Je bent nog geen seconde binnen of er staat al een goedlachse vrouw naast je.
‘Kan ik je helpen?’
Het liefst zou je nu met je ogen willen rollen.
‘Nee danku, ik kijk gewoon even rond.’
Terwijl je het ene shirtje na het andere shirtje bekijkt, voel je in je nek de hijgende adem van de winkelmedewerkster. Je haalt een jurkje uit het rek.
‘Leuk is die hè?’
Je glimlacht vriendelijk, maar van binnen begint het al de borrelen.
Uiteindelijk heb je een paar leuke kledingstukken uitgezocht en begeef je je naar de pashokjes (daar kan ik ook nog een heel stukje over zeuren, maar daar gaat het nu niet om). Natuurlijk is dit weer zo’n pashokje die zelf geen spiegel heeft, zodat je eruit moet komen en voor de gezamenlijke spiegel moet staan (waarom bestaan die, serieus). In de spiegel lijk je met die broek aan net een olifant.
‘Staat je leuk. Ja, die kleur staat je echt goed!’
De winkelmedewerkster staat alweer naast je. In haar hand heeft ze een shirtje.
‘Deze past er goed boven. Echt heel zomers!’
Je rent naar de dichtbijzijnste paspop, rukt één van de armen eraf en slaat de winkelmedewerkster ermee.
‘Laat me met rust!’
Tenminste. Dat wil je doen. In plaats daarvan glimlach je weer lief en zeg je dat dat topje toch niet helemaal jouw smaak is.
Kijk, als ik je hulp nodig heb, dan vraag ik het wel, oké? Maar ga niet ongewenst naar me kijken en commentaar geven, terwijl ik aan het passen ben, want daar word ik echt woest van!
Alvast bedankt voor uw aandacht.