Fietsen is stom

Kijk, fietsen is best te doen. Als het niet waait. Of regent. Of heel koud is. Maar het punt is dat dat het zo ongeveer 90% van de tijd is in Nederland. Die wind is natuurlijk tegen je gekeerd. De regen valt als je je regenbroek niet aan hebt (oh wacht, die heb sowieso niet). En de kou komt je tegemoet wanneer je dat oh zo leuke, maar oh zo niet warme jasje aan hebt getrokken. Lang leve Nederland.

Als dat nou het enige was, ja, dan zou ik het wel overleven. Ik ben immers niet van suiker. Op een Legoblokje staan is veel erger dan fietsen met vervelend weer. Maar je raadt het al: dat is dus niet het enige.

Je kijkt op een willekeurige website die je het weer vertelt. Steekt je hoofd uit het raam, want je vertrouwt die sites nooit. Hmm, het is inderdaad koud ja. Vandaag doe je maar die superdikke Minnie Mouse-trui aan (die heb ik helaas niet). Als je buiten de trap af loopt, vind je het al raar dat je het niet koud hebt. Je hebt het namelijk AL-TIJD koud. Ach, dat komt vast nog wel. Je gaat fietsen (tegenwind, miezerregen, automobilisten die je geen voorrang geven) en na vijf minuten begin je het toch wel erg warm te krijgen (let wel: je moet nog vijftien minuten fietsen). Nee, dat is een understatement, je hebt het werkelijk waar bloedje heet. Als het kon, zou je alles uittrekken, maar ja, om nou midden in Leiden te gaan streaken, is ook weer zo wat. Dus doe je maar een knoopje van je jas open. En nog een knoopje. En nog een knoopje (je hebt maar drie knopen). Zo fiets je verder, met je jas open, maar wel een sjaal om. Wandelaars, met mutsen op en dikke handschoenen aan, kijken verbaasd naar je.
‘Dat is die gek uit Oegstgeest.’ roepen sommigen.
Je Minnie Mouse-trui is doordrenkt door het zweet als je op de plaats der bestemming bent. Je parkeert de fiets en gaat naar binnen. Na tien minuten begin je te bibberen: het is zo ongelooflijk koud!

En dat is waarom fietsen stom is.

Fictief interview met de winter


De enige reden dat ik lach op deze foto is omdat ik net warme chocolademelk op had. Voor de rest kijk ik altijd verdrietig dan wel angstig in de winter. 
De foto is gemaakt door Caithlin die al veel te lang niet geblogd heeft (ja, dat is een hint).

Ik weet dat het dit weekend nog wel redelijk warm was voor deze tijd van het jaar. Maar wat jullie niet weten, is dat de winter om het hoekje staat te lachen. ‘Haha.’ denkt het weer. ‘Ik ga lekker iedereen in de war brengen door het dit weekend warm te laten zijn en dan komt BOEM plotseling de ijzingwekkende kou van de winter.’
Dit kan ik natuurlijk niet laten gebeuren.

Elke winter denk ik weer: hoe ga ik dit in godsnaam overleven? Ik moet bekennen dat het tot nu toe altijd gelukt is, maar dat biedt geen garantie voor de komende maanden. Al meerdere keren ben ik ’s nachts bijna vastgevroren aan mijn fiets en het heeft nog niet eens gevroren, dus dat vind ik wel een prestatie. Tijd voor een gesprekje.
‘Hé winter!’ riep ik, na eindeloos zoeken, want hij had zich goed verstopt.
Hij deed net alsof hij me niet zag, maar ik bleef maar roepen en rende uiteindelijk achter hem aan. Hij hield het rennen niet zo lang vol en terwijl hij uit stond te hijgen, kwamen er witte wolkjes uit zijn mond.
‘Nouuu Laura, wat toevallig!’ zei hij. ‘Wat doe jij nou hier?’
Ik zuchtte.
‘Doe maar niet alsof je me net niet zag. Het maakt niet uit hoe goed je je verstopt, iedereen weet dat je binnenkort tevoorschijn komt hoor.’
De winter keek teleurgesteld.
‘Zelfs de NS?’
Ik lachte.
‘Nee oké, iedereen behalve de NS. Die doen net alsof ze je niet zien. Maar goed, ik wilde het ergens met je over hebben.’
De winter keek als een kind dat wist dat het stout was geweest.
‘Nou?’
‘Zou je dit jaar alsjeblieft niet willen verschijnen? Ik ben je eigenlijk wel een beetje zat. Leven met jou is moeilijk, weet je. De treinen rijden niet, fietsen is gevaarlijk, ik kan me niet bewegen door bevroren ledematen. Die sneeuw is wel mooi, totdat het allemaal zo’n smerige, bruine boel wordt. En oké, er is kerst enzo, maar voor de rest is er dan ook echt niets leuks aan jou.’
De winter knikte begrijpelijk.
‘Nee natuurlijk, heb je helemaal gelijk in. Weet je wat, ik heb er ook geen zin in dit jaar. Ik denk dat ik gewoon op vakantie ga, naar Brazilië ofzo. Dan heb jij ook even een paar maanden rust.’
Ik haalde opgelucht adem en klopte de winter op zijn schouder.
‘Ah dat vind ik echt heel lief van je, dankje!’
We namen afscheid en blij huppelde ik weg. Ik keek nog even over mijn schouder en even dacht ik de winter achter een bosje te zien, alsof hij me achtervolgd had. Ik schudde mijn hoofd en lachte. Nee, vast verkeerd gezien. We hadden immers een deal. Toch?

Diepzinnige gespreksonderwerpen bij het wachten op de bus

Sommige mensen hebben zo’n hoofd. Zo’n hoofd dat zegt (het staat nog net niet op het voorhoofd geschreven): ik ben spontaan, spreek me aan. Dat soort mensen hebben dan ook altijd en overal gesprekken. In de bus, op straat, in een winkel.
En dan heb je een ander soort mensen: ik ben chagrijnig, als je me aanspreekt, krijg je een klap voor je kop-mensen. Dan denk je wel tien keer na, voordat je vraagt waar het station is.

Ikzelf heb een jemagmeaansprekenmaaralleenalsikineengoedebuibenhoofd. Tenminste, dat denk ik, want ik heb niet altijd en overal gesprekken, maar wel soms. Nee, diepgaand zijn dat soort gesprekken meestal niet (en daarom vind ik het ook niet erg dat ik ze niet al te vaak heb).

Bijvoorbeeld, je staat op de bus te wachten. Opeens begint het keihard te regenen. Een oud vrouwtje (als je vriendelijk naar ze glimlacht, zien ze dat meestal als een uitnodiging voor een gesprek) begint tegen je te praten:
‘Goh, wat een regen he?’
Je glimlacht en knikt.
‘Raar weer hoor. Vanmiddag was het nog zo mooi weer. Ik heb zelfs in de tuin gezeten.’
Het is een valkuil en je tuimelt er zo in.
‘Ja, morgen geven ze nog meer regen op!’ voeg je toe aan het gesprek.
En voor je het weet, ben je een kwartier over het weer aan het praten.

Nu is het natuurlijk niet erg om over het weer te praten, maar erg origineel is het niet. Het lijkt me wel grappig om een keer een heftige discussie over politiek of de zin des levens te hebben met onbekende medereizigers.
Dat brengt me op iets anders, wat ook grappig is en iets wat mijn oude filosofieleraar altijd doet. Want eens in de zoveel tijd komen ze weer: de Jehova’s getuigen. Dat ze het zijn, moeten ze zelf weten, maar val mij er niet mee lastig. Maar goed, de volgende keer dat je open doet en er staat een Jehova’s getuige voor je deur, ga dan de discussie aan. Dan gaan ze vanzelf wel weg ;)

Onder welke categorie hoofden val jij? ;)