Archive for juni 13th, 2012

juni 13th, 2012

Les van juffrouw Laura: Nederlands

Naast student Literatuurwetenschap en blogger ben ik ook bijlesjuf. Ik lijk misschien een lief meisje, maar als bijlesjuf ben ik erg streng. Zo laat ik de bijles niet beginnen, totdat het bijleskindje ‘Goedemiddag juf Laura’ zegt. Als het kindje aan het einde geen ‘Tot ziens, juf Laura’ zegt, wordt mijn salaris voor die les verdubbeld. Onvoldoendes straf ik af met een zweep van de liniaal. Complimenten geef ik niet.

Dat gezegd hebbende zal ik jullie vandaag verblijden met een les Nederlands van juf Laura. Dus zeg maar in koor: ‘Goedemiddag/avond/ochtend juffrouw Laura!’
Goed zo. Ik zal eerst even vertellen waarom ik dit doe. Dit is niet op een ohmijngodwelkemensenmakendiedommefoutennoukijkmijeensgoedinNederlandszijn-manier bedoeld. Mensen maken fouten (zelfs ik, kun je het je voorstellen?) en dat kan gebeuren. Het is niet leuk om fouten te maken (als je overigens een fout bij mij ziet, dan moet je dat gewoon zeggen, ik beloof dat ik niet boos word!), dus is het wel handig om een aantal dingen te weten. Hieronder een paar fouten die ik vaak tegen kom en belangrijker: hoe het wel moet.

1. Ijsland IJsland.
Dit is iets wat ik vaak zie. Veel mensen gaan niet naar IJsland, maar naar Ijsland op vakantie (huh, dat land ken ik niet?). Maar bij de ij horen de i en de j bij elkaar, dus als de i een hoofdletter is, dan moet de j dat ook zijn. En als je dat niet kan onthouden: probeer Ijsland maar eens uit te spreken. Klinkt toch anders dan IJsland.

2.  Jou boek jouw boek. Dit is echt wat voor jouw jou.
Niet alleen de d’s en t’s zijn lastig, hetzelfde geldt voor de w. Wanneer wel en wanneer niet? Als het een bezittelijk voornaamwoord is (zoals: mijn/jouw/haar/zijn/ons/jullie boek) komt er een w achter, dus: jouw. Logischerwijzer als dit niet het geval is, komt er geen w achter: ik geef het jou. Maar lastig wordt het in het volgende voorbeeld: dit boek is van jou. ‘Huh, maar dan is het toch ook een bezit?’ Ja, maar het is geen bezittelijk voornaamwoord. Je kunt het zo onthouden: bezittelijk voornaamwoord = w, voorzetsel (op de basisschool leerden we dat met behulp van een kip en zijn hok. Dus alles wat je kon verzinnen: de kip zit in, voor, achter, op etc. zijn hok was een voorzetsel) = zonder w. Oh en zeg alsjeblieft geen me boek, maar mijn boek.

3. Persé per se.
Dit is alleen voor de mierenneukers (sorry voor het taalgebruik) onder ons, zoals ik. Het woord komt oorspronkelijk uit het Latijn waarin het op zichzelf betekent. In het Latijn kenden ze de accent aigu niet (het streepje). Niemand zal het vervelend vinden als je persé gebruikt (behalve ik), maar de officiële spelling is per se.

4. Hij wilt hij wil
In het Nederlands komt er achter regelmatige werkwoorden in de derde persoonsvorm in het enkelvoud een t erachter. Bijvoorbeeld: lopen – hij loopt. Laat het werkwoord willen nu net niet zo’n regelmatig werkwoord zijn. Willen is een beetje dwars en heeft dus geen t bij hij/zij/het. Hetzelfde geldt voor de werkwoorden kunnen, zullen en mogen.

5. Ik irriteer me aan hem. Ik erger me aan hem.
Ergeren en irriteren zijn twee verschillende werkwoorden. Maar wanneer gebruik je ze? Irriteren wordt passief gebruikt. Iets irriteert je. Je kan je niet aan iets irriteren. Maar je kunt je wel aan iets ergeren, actief dus. Voorbeeld: Jouw gedrag irriteert me. Ik erger me eraan.

Goed, klas, dit was de les. Nu goed leren, want voor morgen geef ik een proefwerk op. Class dismissed!

(En even, omdat ik benieuwd ben: is dit handig of niet? Zou je het leuk/interessant/leerzaam vinden om dit soort dingen vaker te lezen? Of denk je: rot op, ik heb al Nederlands gehad op de middelbare school :P)