Goed, zeg het allemaal maar even in koor: ‘Goedemiddagavondochtend, juffrouw Laura!’
Goedemiddagavondochtend, lief klasje van me. Fijn dat jullie er allemaal zijn. Vorige keer hebben we al een aantal fouten behandeld en daar gaan we nu vrolijk mee door. Ik kan jullie het heuglijke nieuws vertellen dat juf Laura de spellingtoets, die ze voor haar minor Journalistiek en Nieuwe Media moest doen, heeft gehaald, dus vergeet niet te klappen voor me. Maar let wel: ook juf Laura is niet perfect (‘Wat? Serieus? Echt niet?’ ‘Het spijt me.’), dus mocht ik een foutje maken: let me know!
1. Hij is groter als mij hij is groter dan ik.
Dit wordt vaak fout gedaan. Wanneer je iets met iets anders vergelijkt en het één is beter/groter/vervelender/fantastischer dan het andere, gebruik je ‘dan’ (zoals je al in deze zin ziet). Maar er zijn ook gevallen wanneer je ‘als’ gebruikt. Taaladvies.net zegt dat je het moet gebruiken bij een ‘gelijkheid binnen een ongelijkheid’, maar dat is nogal onduidelijk. Misschien kan je het beste onthouden dat wanneer er een getal in zit je ‘als’ gebruikt, dus: ‘hij is twee keer zo groot als Harry.’ Klinkt misschien raar, maar het is echt zo! (Oh en het is dus ook groter dan IK, niet dan MIJ)
2. Hun zijn echte flapdrollen zij zijn echte flapdrollen.
‘Hun’ kun je NOOIT als onderwerp gebruiken (en ‘hullie’ ook niet, maar dat is überhaupt geen officieel woord of dat mag ik althans niet hopen). Het kan bezittelijk zijn (‘hun huis’) of een persoonlijk voornaamwoord. Maar wanneer gebruik je ‘hun’ en wanneer ‘hen’? ‘Hen’ gebruik je als het een lijdend voorwerp is (‘Ze gebruikt hen.’) of als er een voorzetsel voor staat (‘Hij gaf de brief aan hen.’). Als er geen voorzetsel voor staat, maar je die er wel bij kunt bedenken, gebruik je ‘hun’: ‘Hij gaf hun de brief.’
3. Wordt je een beetje ziek word je een beetje ziek?
Goed, de logica hiervan snap ik ook niet, maar dat maakt niet uit. De ik-vorm is ALTIJD zondert, dus: ik word. Hij/zij/het is ALTIJD met een t (behalve bij de onregelmatige werkwoorden zoals willen), dus: hij/zij/het wordt. Maar hoe zit het met ‘je’? Wanneer ‘je’ voor de persoonsvorm van ‘worden’ staat, is het ‘wordt’: ‘je wordt wel een beetje oud he?’ Staat het echter achter de persoonsvorm bij ‘worden’, dan vervalt de t: ‘word jij ook gek van die reclames?’
4. Wat leuk, een verassing wat leuk, een verrassing!
Heel veel mensen krijgen in plaats van een verrassing, een verassing. Dat klinkt nogal ernstig, denk maar eens na: een ver-assing. Persoonlijk zou ik dat niet willen, doe mij maar een verrassing, met twee r-en dus.
5. Ik ga een intervieuw doen ik ga een interview doen.
Op de basisschool waren er twee woorden die vaak terugkwamen in de spelllingtest: applaus (met twee p’s dus) en interview. Ik heb geen idee waar mensen die ‘u’ vandaan halen, maar hij moet weg, foetsie, opzouten met die ‘u’!
Ik hoop dat jullie goed opgelet en meegeschreven hebben. Maak je huiswerk en als je het goed doet, krijg je een sticker! (en als je het snel inlevert zelfs een lolly)