Vorige week zat ik op een bankje in het park vlakbij mijn huis. Het grasveld is wit van de margrietjes. Rechts maakt een vader foto van zijn dochter, die al op jonge leeftijd gewend is aan de camera. Links zijn twee kinderen aan het voetballen. De zon doet een poging mijn benen bruin te kleuren. Ja hoor, ik heb hem: het vakantiegevoel.
Ik heb zin om te badmintonnen. Wanneer zijn we daarmee opgehouden? Op vakantie of gewoon in de straat met je broertje. Zuchtend de shuttle steeds oppakken. Lamme armen. ’s Avonds was je de zonnebrandcrème van je armen, die vervangen wordt door de geur van aftersun of dat spul tegen muggen. Ik was vergeten dat dat bij de zomer hoorde, die stomme muggen.
Tientallen boeken en tijdschriften namen we altijd mee in de auto naar Italië. Ik las ze allemaal uit. Op vakantie was er geen moeten, zelfs niet het moeten van genieten. Nu heet het reizen en telt het niet mee als er geen foto van staat op Instagram.
Het is het vakantiegevoel dat ook een beetje pijn doet, van dingen die nooit meer terugkomen, maar ook van dingen die nog staan te wachten. Misschien moet ik toch maar weer een badmintonset kopen.