Op maandagavond had ik pianoles met mijn beste vriendin. Daarna wachtte mijn moeder me altijd op in de bibliotheek, die zich in hetzelfde gebouw bevond. Ik leverde de boeken van de vorige week in (minstens vijf) en ging op zoektocht naar nieuwe.
Door mijn moeder belandde ik bij de bieb. Ik begon bij de vierkante, rode Sleutelboekjes (hebben jullie die ook gelezen vroeger?) en ging daarna over naar de echte kinderboeken. Het was geen enorme bibliotheek, dus veel boeken las ik meerdere malen. Ik griezelde bij de boeken van Paul van Loon, lachte om meester Jaap en bloosde bij boeken als ‘Zoenen enzo’ van Haye van der Hayden.
Op verjaardagen van familie deed ik niet aan small talk, want daar was ik te verlegen voor. Naast me lag een stapel boeken en oh wee als je me aansprak.
Inmiddels ben ik wel wat socialer geworden en bloos ik niet meer als personages gaan zoenen. Bij de bibliotheek van mijn geboortedorp ben ik al jaren niet meer geweest en dat zou ik eigenlijk ook niet meer willen: herinneringen zijn beter. De indeling is veranderd, de boeken die ik las zijn weg, de medewerkers herkennen mij niet meer en ik denk er liever aan terug zoals het was.
Maar later, als ik groot ben, neem ik mijn kinderen mee naar de bibliotheek. Ze mogen zoveel boeken uitkiezen als ze willen en ik doe net alsof ik dat ene boek over zoenen niet zie. Soms, als ze niet kijken, sluit ik mijn ogen en denk aan mijn eigen oude bibliotheek, om alleen opgeschrikt te worden door een: ‘Mam, ik heb de boeken, zullen we gaan?’