In de tweede had ik Frans (de taal, niet de persoon). Dat is niet heel bijzonder. Maar ik had Frans van een nogal vervelende lerares, laten we haar voor de grap mevrouw Truus noemen. Mevrouw Truus was ongeveer net zo groot als ik (en dat is zeldzaam, mensen), had kort haar, een getraind lichaam (ze was ook gymlerares geweest, wat ben ik blij dat ik haar nooit voor gym heb gehad!) en een blik die ervoor kon zorgen dat je spontaan in je broek plaste. Jawel: een teacher from hell. Ik heb nog wel ergere leraren gehad (lucky me), maar toch, een lieverdje was het niet, die mevrouw Truus.
Normaal mag je zelf uitkiezen waar je gaat zitten aan het begin van het jaar, maar zo niet bij mevrouw Truus. Nee, we moesten op alfabetische volgorde. Ik snap het nut hier van niet. Helaas voor mij, wat heb ik toch een zwaar leven, zorgde dit ervoor dat ik voor haar bureau moest zitten (leuk hoor als je achternaam met een B begint) naast de irritantste jongen uit de klas.
Drie keer in de week zat ik daar dus, met de strenge blik van mevrouw Truus altijd op me gericht. Frans was nooit leuk geweest, maar nu al helemaal niet. Bovendien had ze een rare bobbel bij haar pols en ik kon niet anders dan daar naar staren. Wat was dat in godsnaam? Waarom liet ze het niet weghalen?
Eén van de vervelendste dingen (naast presentaties) is voorlezen in de klas. Niet bij Nederlands of andere vakken, maar wel bij andere talen. Vooral als je het niet zo goed kan. De snerpende stem van mevrouw Truus onderbrak me steevast als ik stuntelend een poging deed om Frans te praten. Jullie begrijpen wel dat ik in de bovenbouw voor Duits heb gekozen.
En dit was ook zo’n dag. Iedereen moest een stukje voorlezen. Trillend als een rietje zat ik op mijn stoel, biddend dat ik een makkelijk stukje zou krijgen. Ik las de tekst vooruit en zag daar een woord staan. Shit, hoe moest ik dat uitspreken? Oh nee, wat als ik aan de beurt kwam? Ik bad tot God dat dat niet zou gebeuren en hij was mij goedgezind: Dirk (hij heet niet echt Dirk, maar ik neem aan dat hij niet wil dat zijn echte naam hier staat, dus vandaar Dirk en ja, Dirk is een stomme naam, net zoals Truus, daarom gebruik ik ze) was aan de beurt. Vol overtuiging zei hij het woord: ‘Super-B!’
Heel de klas moest lachen. Die domme Dirk. Dat sprak je toch niet uit als super-B? Maar stiekem was ik opgelucht: gelukkig was ik niet de enige die dat zo zou uitspreken.
Het woord was ‘superb’, niet te verwarren dus met ‘super-B’. Altijd als ik dat woord zie (wat niet zo vaak voorkomt), denk ik aan Dirk.
Het is maar goed dat we beiden geen Frans zijn gaan studeren.