De horror: bad vijf

Ik was nog maar een klein Lauraatje (‘Huh, maar je bent toch nog steeds klein?’) toen ik op zwemles ging. Je wilt natuurlijk niet verdrinken wanneer je naar zee gaat, dat is zonde.

Je begint, vanzelfsprekend, in bad één. Bad twee volgde. En daarna kwam bad drie.

Bad drie betekende: het diepe in. Het is niet dat ze je erin gooien en je ziet maar hoe je het redt. Je mocht zo’n geel dingetje meenemen om je aan vast te houden.
Ik stond op de rand van het muurtje en ik keek naar beneden. Bad drie was diep. Heel diep. Tussen mij en het rimpelige water zaten tientallen, zo niet honderdtallen, meters. Nee, dat water ging ik niet in.

Naast mij stonden de twee badjuffen. De dikke badjuffrouw keek hoe ik treuzelde.
‘Hup, springen!’ zei ze.
Het water maakte kringen, terwijl de andere kinderen sprongen alsof het niets was. De witte tegeltjes op de bodem staarden me dreigend aan. Mijn knieën knikten tegen elkaar en niet alleen vanwege de kou.
‘Komt er nog wat van?’
Ik was bijna niet te verstaan.
‘Ik durf niet…’
De andere, dunne, badjuf legde een hand op mijn schouder en keek me vriendelijk aan.
‘Het hoeft niet als je niet wil.’
De dikke badjuf sloeg haar hand weg en wees dreigend in de verte: ‘Als je niet springt, dan moet je naar bad vijf.’
Ik volgde haar vinger. Bad vijf was zo mogelijk nog dieper dan bad drie. Aan de rand stond de badmeester, armen over elkaar, me dreigend aan te kijken. Ik zou bad vijf nooit overleven.

Hoe het afgelopen is, kan ik me niet goed herinneren, maar aangezien ik inmiddels mijn A- en B-diploma heb, zal ik wel gesprongen hebben. Maar de horror van bad vijf blijft me achtervolgen in mijn ergste nachtmerries.

Dit is een motor

Dit is een motor. Ik kan me een tijd herinneren waarin het gele koplicht (of wat dat ook mag voorstellen) zo hard blonk dat het pijn deed aan je ogen. Als je nu op de motor zou zitten, wat ik je niet kan aanraden met jouw gewicht (‘Noem je me nou dik?!’), hoor je een piepend geluid en waarschijnlijk gekrak, door jouw gewicht dus. Maar vroeger bewoog hij soepeltjes.

Nu moet u weten, ik heb op die motor gezeten. Jawel, ik ben een stoere motorchick. Ik weet niet wanneer de laatste keer was, maar het zal toch heus wel meer dan tien jaar geleden zijn. Ik zocht naar kapoentjes, maakte koprollen op het klimrek, knikkerde en reed op de motor. Ik kwam er alleen geen meter op vooruit, dat was wel jammer.

Soms ging iemand op de motor zitten en een ander achterop de motor staan. Ik hoop dat mijn ouders dit niet lezen, anders mag ik nooit meer naar de speeltuin, want dit is uiteraard erg gevaarlijk. Toch hebben we het allemaal overleefd.

En nu staat die motor daar dus nog steeds, gehavend en met een verdrietige blik in zijn ogen (ja, dat kan ik zien).
‘Waarom rijdt niemand meer met mij?’ staat er in die ogen geschreven.
Ik durfde hem het antwoord (‘Kindertjes vinden smartphones veel interessanter.’) niet te geven. En ik durfde ook niet op hem te zitten, want nou ja, krak.

Dus liet ik hem achter. Arme motor. Binnenkort wordt hij vervangen door een stoeptegel.

R.I.P. Motor. Voor altijd in ons hart.

Hand in hand, de kameraden

Dit is een foto van één van de weinige keren dat ik ziek ben geweest in mijn leven (de laatste keer dat ik griep had, was op de basisschool). Tenminste, dat neem ik aan, want je gaat niet zomaar met je dekbed op de bank liggen met een Feyenoordpet op, toch?

Goed, die Feyenoordpet, daar ga ik het over hebben. Vind ervan wat je wil, maar bij mij thuis zijn ze voor Feyenoord. Dat gebeurt nogal snel als je ouders uit Rotterdam komen en je er vlakbij woont (‘Ja, maar dan kun je ook nog voor Sparta of Excelsior zijn.’ ‘Nou en.’).
Nu moeten jullie weten dat mijn gezin uit de volgende mensen bestaat: vader, moeder, broer, broertje en ik. Mijn broer en broertje houden van voetbal en Feyenoord, dus dat zou genoeg moeten zijn voor mijn vader, toch?
Nee, want in de tijd dat ik ziek op de bank lag, was mijn broertje nog niet groot genoeg om naar de Kuip (het stadion) te gaan. En ik wel.

Dus daar ging ik, hand in hand met mijn vader en mijn broer naast me. De enige keer dat ik me kan herinneren (maar er moeten meerdere keren geweest zijn) was met de open dag voor Feyenoordfans (voor kinderen vooral). De auto werd bij ikweetnietwaar geparkeerd en zo liepen we naar het stadion toe. Ik denk dat dat nog het leukste gedeelte was. Al die fans die gezamenlijk die route liepen, Feyenoord-liedjes zingen. Ik kan me nog het benzinestation herinneren met ballonnen waar we langs liepen en we moesten onder een tunneltje door.

Helaas gebeurde er iets wat veel kindertjes overkomt: ik viel. Resultaat: een schaafwond op mijn knie. Gelukkig was er ehbo en kreeg ik een pleister. Ik overleefde het ternauwernood.

Sindsdien ben ik waarschijnlijk niet meer in de Kuip geweest. De enige Feyenoord-speler wiens naam ik weet, is Guidetti. Maar wanneer iemand me vraagt voor welke club ik ben, is dit nog steeds mijn antwoord: Feyenoord.
(oké, dat is omdat ik anders een klap voor mijn kop krijg, maar toch)

En, zijn jullie ook geïndoctrineerd?

De Bergen


Zo ziet het er nu uit.

Natuurlijk deed ik vroeger aan tikkertje, verstoppertje en stoepkrijten. Maar er was nog iets. Iets wat veel spannender was: naar de Bergen gaan.
‘Eh Laura.’ denk je nu. ‘Bergen? In Nederland? In Zuid-Holland nota bene?’
Nee, lieve lezer, het waren geen echte bergen. Het waren zelfs amper heuvels te noemen. Maar in de verbeelding van een klein kindje kunnen dat heus wel bergen zijn.

Het waren dus heuveltjes, aan de rand van de wijk. Het was Woest en Wild daar. Er groeide van alles, maar vooral onkruid. En als je een stukje verder liep, kwam je bij het ‘strandje’, want het ligt aan een rivier. We hadden ook een geheime plek, die ieders geheime plek was. Lopen over de rotsen, troep verzamelen, doen alsof je in een avonturenboek beland was.

We hadden zelfs een eigen hond. Of nou ja, het zal vast iemands hond geweest zijn, maar die hond liep er altijd rond, in de Bergen. Hoe hij heette, weet ik niet meer, maar zeker weten dat hij ons beschermen zou, mocht er wat gebeuren.

En nu? Nu ben ik twintig en zijn de Bergen verdwenen. Er staan villa’s, er is een fietspad en een voetbalveld. En er is gras. Heel veel gras. Maar als ik mijn ogen dicht doe, weet ik nog precies hoe het eruit ziet.

Jawel, ik heb er één: een jeugdtrauma

Vroeger, vroeger was alles beter. Dat zeggen ze wel eens. Ik moet bekennen, ik heb geen slechte jeugd gehad. Mijn ouders sloegen me niet, ik kreeg elke dag te eten (zelfs ook een snoepje zo af en toe) en ik mocht zelfs buiten spelen. Maar toch hangt er een schaduw over mijn jeugd. Jawel, ik heb er één: een jeugdtrauma.

Nu moet je weten, om al die snoepjes te kunnen betalen, daar moet voor gewerkt worden. Dus waren mijn ouders niet altijd thuis. De oplossing? Een oppas. Misschien heb jij ook wel eens een oppas gehad. Zo’n lieve, die met je ging knutselen en liedjes voor je zong. Ach, had ik dat maar kunnen hebben…

Mijn oppas heette, tja, hoe zal ik haar noemen? Geen Truus deze keer, nee laten we het op Marietje houden. Ik kan me niet zoveel meer herinneren van Marietje (ik heb waarschijnlijk alles verdrongen), maar één gebeurtenis wel, die ik nog dagelijks voor me zie. Je wilt niet weten hoe vaak ik badend in het zweet wakker werd door al die nachtmerries.

Ik weet niet waarom ze het deed. Het was volkomen onlogisch. Maar daar gaat het niet om. Ik zal het maar vertellen, hoewel het moeite kost.

Marietje dwong me om peer op brood te eten.

Ik voel jullie afschuw. Ik voel het op dit moment ook. Alle herinneringen komen weer naar boven… Want, u moet weten, ik houd ABSOLUUT NIET van peer. Misschien hield ik er daarvoor wel van, want ik kan me de perenijsjes nog herinneren. Maar Marietje heeft het verpest. Huilen deed ik, huilen, maar van Marietje moest ik de boterham met peer (waarom doe je überhaupt peer op een boterham?) opeten. Soms wel twee.

Het is werkelijk hartverscheurend. En weet je wat al dit leed heeft veroorzaakt? Dat ik nu geen peer meer eet.

Bovendien heeft ze hetzelfde bij mijn broertje geflikt. Hij is er nog steeds niet over heen…

Hebben jullie ook soortgelijke (niet-serieuze) jeugdtrauma’s?

Mijn jeugd is voorbij

Bron

Heel erg origineel is het natuurlijk niet om over Harry Potter te schrijven. Waarschijnlijk gaan jullie het allemaal doen. Maar dat maakt niet uit. Harry Potter hoort bij ons, bij onze generatie. En dat mag best benadrukt worden.

Voor kerst kreeg ik Harry Potter en de Geheime Kamer. Nee, ik weet ook niet waarom ik eerst deel twee kreeg.
‘Ja, dat schijnt populair te zijn.’ zei mijn moeder.
‘Wat een stom boek.’ dacht ik.
Hoe het daarna is gegaan, weet ik niet meer, maar in ieder geval las ik een tijdje daarna deel één and I was hooked. Binnen no time had ik deel twee en drie gelezen. Gelukkig voor mij kwam toen net deel vier uit, zodat ik daar ook aan kon beginnen.
Voor mij zit er een scheiding tussen deel één t/m vier en vijf t/m zeven. Misschien omdat ik wel op deel vijf moest wachten. Maar ook omdat het vanaf toen pas echt serieus werd, duister.

Ik heb zelfs op een Harry Potter-forum gezeten. En toen de boeken verfilmd werden, had ik samen met Manon een crush op Daniel Radcliffe en Rupert Grint (nee, nu niet meer hoor ;)). De boeken had ik meerdere keren gelezen en natuurlijk had ik zoals het een echte zwijmelaar betaamt, gedroomd over hoe het zou zijn om les te krijgen op Zweinstein/Hogwarts.

Volgende week ga ik naar de laatste film. De aller-, aller-, allerlaatste film. In diezelfde week vier ik mijn twintigste verjaardag. En dan wordt het officieel: mijn jeugd is voorbij.