Hoor wie klapt daar, kind’ren?

Eigenlijk vertel ik nooit wat over mijn werk, want ik weet niet zo goed wat ik wel en niet mag vertellen. Maar vooruit, vandaag maak ik een uitzondering. Ik werk als community manager, wat kort gezegd inhoudt het bijhouden van social media voor allerlei merken. Dat doe ik in het Always On team, waar ik de Always On mama ben, omdat ik de baas ben ik er het langste werk. We werken vooral ’s avonds en in het weekend en dat kan gewoon vanuit huis, want het enige wat je nodig hebt, is een laptop en wifi.

Dat betekent dat we elkaar bijna nooit zien. We hebben elk kwartaal een meeting, maar zijn verspreid over het hele land (er woont zelfs iemand aan het einde van de wereld in Groningen!!!). Als AO-mama acht ik het mijn taak om elkaar tussen de meetings ook een keer te zien voor een broodnodige afspraak met pizza, want daar houden we allemaal van (daar word je ook op geselecteerd tijdens het solliciteren).

Deze maand wilden we graag Sinterklaas vieren, alleen lukte het helaas niet om bij elkaar te komen. Ik ben de kwaadste niet en zei: ‘Als je toch een gedicht van me wil, geef me je adres.’
Zo geschiedde. Dit was al een tijdje geleden, dus die domme kinders waren allang vergeten dat ze een gedicht van me zouden krijgen.

Een paar dagen geleden was het eindelijk zo ver. Het waren ontzettend gemene gedichten (‘Hoe jij in het team bent gekomen, snap ik nog steeds niet/want met je minachting voor katten doe je ons verdriet’ en ‘Ik zie je zo’n vier keer per jaar/maar dat is echt al veel te zwaar), maar toch kreeg ik louter positieve reacties.
‘Ik heb tranen in mijn ogen,’ zei de een. ‘Ik word helemaal warm van binnen.’ zei de kilste van het stel. En ik maar lachen. Want ik had er nog een goede grap in gedaan. Bij iedereen had ik namelijk dit als laatste regel:

‘Lieve *naam*, we zijn zo ver weg en toch ook zo dichtbij
Maar mijn favoriete collega, dat ben jij’

Na het delen van de gedichten in de WhatsAppgroep kwamen ze erachter.

Displaying Screenshot_20161202-172811.png

Ik weet niet hoe lang ik nog AO-mama mag blijven.

Verhip(ster)

Kijk, ik ben natuurlijk een semi-hipster. Ik heb een platenspeler, een kat en draag wel eens een bloemetjesjurk (aan de baard werk ik nog). Maar ik draaf hierin niet te ver door. Ik hoef niet per se een retro wielrenfiets aan mijn muur (liever niet eigenlijk), ik koop nog steeds nieuwe kleding (hoe durf ik) en ik heb wel eens gedanst op top 40-muziek, gewoon vrijwillig.

Toch ga ik wel eens naar hipsterevenementen, want je moet toch zo af en toe de deur uit om niet te verpieteren in je huis vol schoolplaten (check), typemachines (helaas niet check) en oude koffers (check). Dus ging ik naar iets dat Vintage Atelier heet met mijn moeder, dan zie ik haar ook nog eens.

Het was in de Van Nelle-fabriek in Rotterdam, lekker old school. Elk kraampje verkocht wel een schilderijtje met gedroogde bloemen erin. Mijn stiekeme halve hipsterhart ging tekeer door al die spulletjes en mijn moeder herkende alles van vroeger in het huis van haar ouders. We vermaakten ons dus wel. Maar god, wat word je toch dorstig van al dat stof.
‘Ik neem koffie, wat wil jij?’ vroeg mijn mutti.
Ik wilde thee.
‘Koffie graag,’ zei mijn moeder tegen de vrouw van het pop-up karretje in klassiek zwart met witte letters.
‘Met melk?’ vroeg de vrouw.
‘Graag.’
De vrouw haalde diep adem: ‘Wilt u dan een latte, cortado, cappuccino of *nog duizend andere soorten koffie*?’
Het bleef even stil.
‘Eh,’ zei mijn moeder. ‘Ik wil gewoon koffie.’
‘Oh ja, dat hebben we ook!’ antwoordde de vrouw. ‘Filterkoffie.’
Mijn moeder had de kracht niet meer om te antwoorden, dus knikte maar. Ze vroeg welk smaakje thee ik wilde.
‘Oh, maar we hebben hier geen smaakjes,’ zei de tachtigduizendsoortenkoffiemevrouw.
‘GROENE THEE!’ schreeuwde ik, voordat ze kon uitleggen wat ze dan allemaal wel had.
Mijn moeder kreeg haar filterkoffie. Ik kreeg mijn groene thee (met zakje, dus hoezo is dat geen smaakje). We waren er allebei even stil van. Je hoort wel eens dingen van een cabaretier, maar dit was gewoon een live sketch. Verhip(ster).

Papa, ik lijk steeds meer op jou

https://www.instagram.com/p/28BI-gqOKn/?taken-by=lauradenktwel

Mijn vader zag er wel minder eng uit met snor dan ik.

Tientallen lichtjaren geleden besloot mijn vader om een snor te laten staan. Ik weet niet waarom hij dat heeft besloten. Misschien was dat toen in de mode, net zoals de knotjes die mannen nu dragen. De snor was bruin tijdens de bruiloft met mijn moeder, maar vergrijsde algauw (ik weet niet of het een kwam door het ander). Mijn moeder had hem nog nooit zonder snor gezien, zelfs niet na meer dan 25 jaar samenzijn. Ken je iemand dan wel echt, vroegen wij als kinderen ons af op een gegeven moment. Wie was onze vader nou werkelijk, onder die borstelige snor?

Het moment van de waarheid was gekomen.

De eerste dag van de vakantie schoor hij hem af. Dan kon hij hem altijd nog weer aan laten groeien. De schok was groter dan gedacht. Wie was deze man met dat blotebillengezicht? Hij leek zo… kaal, hoewel hij nog genoeg haar bovenop zijn hoofd had. Het was net alsof onze moeder hem had ingeruild voor een jonger en gladder exemplaar. Elke keer als ze naast hem wakker werd, schrok ze van deze onbekende. Maar toegegeven, het had ook wat. Ze schelen zeven jaar en met dat grijze haar leek het leeftijdsverschil tussen hen toch wel minstens vijftig jaar. Op een gegeven moment glimlachte ze zelfs als ze hem zag. Sterker nog: ze voelde vlinders in haar buik.

De snor is nooit meer teruggekomen. Af en toe verschijnt de baard, iets met te lui om te scheren, maar die bonjourt mijn moeder gauw weg met de woorden ‘Vieze zwerver!’. Deze nieuwe man voelt inmiddels net zo vertrouwd als de vader 1.0. Helaas hebben mijn broer en broertje er niks van geleerd.

Spicy nuts

Sinds augustus krijg ik dagelijks bericht van mijn fans en haters.
‘Oh Almachtige Laura Denkt, heb je het al gehoord?’
Goedhartig dat ik ben, antwoord ik maar met: ‘Wat gehoord, jij nederige fan?’
‘De chocoladepepernoten liggen weer in de winkel!’
Mijn goedhartige hart stopt. Om twee redenen.
1. ‘Eindelijk,’ denk ik. ‘Daar heb ik wel een week of zes op moeten wachten.
2. Mijn ogen bloeden. ChocoladePEPERNOTEN? Nee. Nee. Nee. Dit is niet oké.

Ik leg het jullie nog één keer uit. Die dingen op dat plaatje hierboven weet je wel, waar ik verslaafd aan ben en die mensen zomaar naar mij opsturen (dat krijg je als je Goddelijk bent), die hebben een naam. Een nogal duidelijke naam vind ik zelf. Het zijn kruidnoten met een laagje chocolade. Dat maakt de naam dus chocoladekruidnoten.

Maar je hebt mensen. En het zijn er zoveel. Die zeggen: chocoladepepernoten. Nee. Nee. Pepernoten zijn van die kleffe, hoekige dingen. Die blijven plakken aan je kiezen. Als je daar een laagje chocolade om doet, zijn ze al helemaal niet meer te vreten.

En toch blijven mensen het zeggen. Sterker nog, er worden winkels pepernotenwinkels genoemd, terwijl ze kruidnoten verkopen. Ik snap echt niet waarom men het maar verkeerd blijft doen.
‘Ja, maar je begrijpt toch wat ik bedoel?’
Ik begrijp ook wat je bedoelt als je ‘ik wort un beetjuh geck fan de werelt’ schrijft (dat deed enorm veel pijn trouwens), maar dat moeten we toch ook niet willen?

Dus lieve mensen, zeg voortaan chocoladekruidnoten. Mocht je toch het woord ‘chocoladepepernoten’ in de mond nemen, dan gooi ik net zo lang chocoladeKRUIDNOTEN naar je totdat je het begrijpt (om ze vervolgens op te rapen van de grond, want zonde).

I (don’t) want to ride my bicycle

fietsenfietsenfietsen

Ik ben een lief meisje. Dat geloven jullie misschien niet na vijf jaar gemene blogs schrijven, maar het is echt zo. Ik zeg dankjewel in restaurants, stuur kaartjes als vrienden jarig zijn (soms zelfs als ze niet jarig zijn) en ik heb wel eens iemand voorgelaten in de rij voor de kassa.

Maar soms verander ik in de duivel.

Dit gebeurt met name als mensen chocoladeladepepernoten in plaats van chocoladekruidnoten zeggen mensen vragen wat kun je daar nou mee met filosofie ik denk aan de aankomende Amerikaanse president ik op de fiets zit. Fietsen in de stad is een hel voor licht ontvlambare mensen in het verkeer. Als een ware Jan Mulder, maar dan leuker en minder rimpelig ga ik jullie dan ook mijn ergernissen vertellen:

– Mensen die oversteken waar er geen voetpad is en dan ook niet eens kijken of er een fietser aankomt.
– Auto’s die haaientanden negeren.
– Scholieren die met zijn tachtigduizenden naast elkaar gaan fietsen, maar dan wel heel sloom.
– Dat er in Rotterdam en met name rond het Centraal Station waar ik dus negen van de tien keer langs moet er altijd wel iets te verbouwen valt en dat dan dan tien jaar kost, net als het station zelf.
– Flikkerende fietslichtjes. Hallo epilepsie-aanval.
– Regen en dat je dan je capuchon op doet, maar eigenlijk is je hoofd te klein of de capuchon te groot en dan moet je hem vasthouden met een hand, want anders valt hij weer van je hoofd af, maar dan kun je weer niet goed remmen of je hand uitsteken en ik kan niet kiezen wat belangrijker is, mijn veiligheid of mijn haar.
– Dat ik altijd tachtigduizend keer bijna doodga tijdens fietsritjes van vijf minuten (laat staan langer).
– De kou.
– Mensen die opeens rechts- of linksaf gaan, zonder een hand uit te steken en dat je dan bijna tegen ze opbotst.
– Honderd fietssloten hebben en dat ik er daarom duizend jaar over doe om mijn fiets op slot te zetten of van het slot te halen en dat je dan ook nog die pleurislampjes erop moet doen, want je echte lichten doen het al jaren niet meer.
– Automobilisten.
– Voetgangers.
– Scooterrijders.
– Mensen in het algemeen.

(eigenlijk vind ik fietsen voor de rest best leuk, maar je hoort Jan Mulder ook nooit zeggen dat hij dingen leuk vindt, dus doe maar alsof je dit niet gelezen hebt)

Wanderbluh

Je bent net klaar met je bachelor, maar wil nog niet beginnen aan je master. Wat moet je nu gaan doen? Werken heb je nog lang geen zin in en je wil wel origineel zijn. Opeens heb je het: je gaat op vakantie reis. Het is ideaal. Je kunt veel feesten, zuipen en floepsedewoepen leert er heel veel van en het zorgt voor de beste Instagramfoto’s. Iedereen zal jaloers op je zijn.

Maar waar moet je naar toe? Je twijfelt tussen Australië en Bali. Je kent maar honderd mensen die naar Bali zijn gegaan en tweehonderd die voor Australië hebben gekozen, dus hop naar Bali.

Voor vertrek plaats je inspirerende quotes en allerlei varianten van ‘wanderlust’ op social media. Iedereen moet weten hoe speciaal jij bent. In eerste instantie is je reis ook geweldig. Alle geneugten des levens zijn aanwezig. Maar soms is het best wel eenzaam. Je mist je vrienden (de paar die dan niet ook zelf op reis is naar Bali) en familie. Je mist je retro wielrenfiets, waar je overigens nooit mee ging fietsen, want hallo, straks wordt hij gestolen. Soms heb je geen bereik, terwijl je net de duizendste strandfoto met ‘Explore. Dream. Discover.’ wilde plaatsen.

Je bent blij als je na zes weken (of zoals je zelf zegt: twee maanden) weer terug bent. Je vertelt iedereen over je geweldig unieke reis.
‘Ja en toen ging ik skinny dippen in-‘
‘Oh ja, dat heb ik ook gedaan!’ zegt je gesprekspartner. ‘Dat was echt moeilijk leuk.’
‘Ik heb zelfs met de lokale bewoners gepraat, want ik wilde wel de echte ervaring-‘
‘Die oude man met dat hoedje? Hij is zó hilarisch.’

En dan komt het besef. Het slaat zo hard in dat je Bokeh-sterretjes ziet.

Je bent een enorme basic bitch.

Roll over Beethoven

https://www.youtube.com/watch?v=ai9GFa6jifY

In die meer dan vijf jaar op deze blog heb ik volgens mij nog nooit verteld hoeveel ik van muziek houd. Er schijnen dus mensen te zijn die echt niet van muziek houden, maar dat kan ik me niet voorstellen. Ik heb altijd muziek op staan, tenzij ik mijn goede vriend Netflix bezoek of echt heel erg geconcentreerd moet zijn (iets met het s-woord). Tijdens pubquizen kijk ik uit naar de muziekronde, want dat is waar ik punten maak.

Ik weet namelijk niet alleen iets van de top veertig af (eigenlijk niet zoveel als de meeste mensen van mijn leeftijd vermoed ik, ja heel erg #specialsnowflake van me), maar vooral ook van de jaren zestig en zeventig. Ik weet niet hoe het bij jullie zit, maar muziek is iets wat mijn ouders me hebben overgebracht. Mijn moeder, die zeven jaar jonger is dan mijn Vati, de jaren zeventig en mijn vader de jaren zestig. Donna Summer (door mijn broertje en mij steevast Donna Flubber genoemd, net als in de Donald Duck) kreunde door de auto heen tijdens de vakantie. Daar werd ik niet zo blij van. Of wat dacht je van Tom Jones’ Sex Bomb? Ja, dat luisterde mijn moeder gewoon, terwijl haar kindjes op de achterbank zaten (en geen flauw benul hadden van de betekenis). Liever heb ik the Beatles van mijn vader en Frank Sinatra van mijn opa.

Zoals het een echte hipster betaamt, heb ik dan ook een platenspeler (die eerst van mijn broer en daarvoor van mijn vader was) met platen van bovengenoemde en daarnaast ook namen als Chopin en Debussy. Zoals elke bejaarde luister ik tussen kerst en oud en nieuw naar Top 2000 en ja, ik kijk ook elke aflevering van Top 2000 a gogo. Maar geen zorgen, ik zal niet zeggen dat er geen goede muziek meer wordt gemaakt (Paul McCartney maakt nog steeds muziek).

Dus. Wie heeft er nog muziektips?

De maximalist

sleutelbos
Jullie mogen raden welke sleutelbos van wie is.

Monica is een van mijn beste vriendinnen en een schat van een meid. Ze heeft alleen een gebrek: ze is een minimalist. Wekelijks marie kondo’t ze alle spullen in haar kamer (dat zijn er waarschijnlijk maar een stuk of vijftig) en raakt gefrustreerd als dat niet lukt, omdat ze al zo weinig spullen heeft. Als ze in een kledingwinkel is, denkt ze eerst even na of ze dat ene rokje wel nodig heeft. En wanneer ze thuis komt, ruimt ze haar tas op. Ze bedankt haar sokken nog net niet (dat doet Marie wel), maar het scheelt niet veel.

Mijn studio is altijd een zooitje, tenzij er iemand op bezoek komt (die dan alsnog zegt wat een rommeltje het is). Mijn boekenkast zakt bijna in elkaar door alle boeken (die lukraak door elkaar staan en niet op alfabetische volgorde). Op mijn eettafel liggen kranten van weken geleden en ik heb de gehele collectie van de Flying Tiger in mijn bezit. De laatste keer dat deze ruimte er minimalistisch uitzag, was vlak voordat ik er naar toe verhuisde.

Soms lijkt het me heerlijk. Om ’s nachts niet te struikelen over een tas als je naar de wc gaat. Of om geld en tijd te hebben (weet je niet hoeveel tijd en geld ik gemiddeld in een boekenwinkel spendeer?). Maar het is gewoon geen optie. Ik heb nu eenmaal het talent om overal een troep te maken en zo’n talent moet je niet onbenut laten.

Ja, ik ben een maximalist. Hopelijk wordt dat de volgende blogtrend.

Het Grote Mensenleven

Ik ben bijna 25. Vroeger vond ik mensen van die leeftijd al heel oud en volwassen. 25, dan heb je een huwelijk en kinderen of op zijn minst een Echte Baan en een Echt Huis. Ik heb… een s-woord.

Oh, ik doe heus wel volwassen dingen. Ik betaal rekeningen. Ik doe de was, haal boodschappen en praat met mensen over het weer. Maar het voelt zo raar. Soms heb ik het idee dat ik alleen maar speel dat ik volwassen ben. Vroeger, en soms nog steeds, leek het alsof de Grote Mensen alles voor elkaar hadden. Ze raakten nooit in paniek, wisten wat ze gingen koken ’s avonds en hadden het allemaal heel erg op een rijtje.

Ik heb bijna niks op een rijtje. Ik weet niet waar ik wil wonen, waar ik wil werken, wat ik vanavond ga eten. Ik doe maar wat. Dat schijnt te mogen als twintiger, maar hoe zit het over tien jaar? Voelt het dan wel echt? Of blijf je stiekem voor altijd een kind dat maar wat aanrommelt?

Ach, wat maakt het ook uit. Als ik maar voor altijd mag schommelen en warme chocolademelk met slagroom mag drinken.

Mijn ware aard

Laten we het hebben over het drinken van alcohol. Als je 1.55 m bent.

Nu weet ik niet of dit voor iedereen geldt die twee keer zo klein is als de gemiddelde inwoner van Nederland, maar jeetje, wat kan ik weinig hebben. Eén glas wijn voel ik. Bij twee ben ik sowieso aangeschoten. Meer dan drie kan ik beter niet nemen. Een goedkope drinker noemen ze dat ook wel.
‘Ah joh, dat gaat wel over als je vaker drinkt.’
Waarom zou ik dat doen? Ik ben een sociale drinker. Ik kan niet eens iets anders dan een sociale drinker zijn, want in mijn eentje doe ik vijf weken over een fles wijn.

Oefening heb ik bovendien wel gehad. Het begon al op mijn dertiende (ik weet eigenlijk niet of mijn ouders, die dit ook lezen, dat wel weten…). Het was op een verjaardag van een vriendin die een paar klassen hoger zat (dat was toen heel cool) en we dronken Blue Curaçao met sinaasappelsap. Dat is dus niet te drinken. Maar groepsdruk en cool zijn enzo.

Gelukkig ben ik, dronken droppie, van het goede soort. Ik word niet agressief wanneer aangeschoten. Ik ga niet schreeuwen of tegen onbekende mannen aanrijden. Nee, het is veel erger.

Ik word affectief en emotioneel.

Ik kijk mijn vrienden aan, die ik heb uitgezocht op hun aversie tegen knuffelen en zoenen op de wang, en roep: ‘Ik ben ZO BLIJ dat we vrienden zijn.’ Ik steek mijn armen uit en ze kijken me aan van wat ben jij nou aan het doen en beseffen dan dat ze zelf ook aangeschoten zijn en vliegen me in de armen.

Ja, ik ben een snel aangeschoten sociale drinker. En alleen na een paar wijntjes komt mijn ware aard naar buiten. Ik kan het bijna mijn strot (oké toetsenbord) niet uitkrijgen, maar… ik kan dus best lief zijn. Eerlijk waar.

Pfffff.