Ik wil een volkstuintje. Later. Als ik grijs haar en veel rimpels heb. Een volkstuintje mét schattig tuinhuisje. Daar ga ik in zitten met de man met wie ik dan al vijftig jaar samen ben. Ik zet thee. Hij maakt kruiswoordpuzzels. Af en toe vraagt hij om hulp.
‘Europees land, tweede letter is een e?’
‘Ierland.’
Ik kook met onze zelf geplante groenten. Hij, een beetje onhandig, helpt me. Ondertussen fluit hij een deuntje van vroeger. We eten de groenten van mijn grootmoeders servies. We hebben het over mensen van vroeger en het weer.
‘Als het zondag lekker weer is, dan gaan we wandelen in het bos.’
In het tuinhuisje staan foto’s van onze kinderen en kleinkinderen. Aan de muur hangt onze trouwfoto. Wat zagen we er gelukkig uit.
Als het lekker weer is, zitten we in het tuintje. Ik lees een boek en hij luistert naar het gefluit van de vogeltjes. Soms, vaak net als ik helemaal in het boek verdiept ben, voel ik zijn armen om me heen en krijg ik een kus op mijn voorhoofd. Dan is het even net zoals vroeger.
Ik wil een volkstuintje. Later. Als ik oud ben.