De troosteloosheid

Op Koningsdag, rond een uur of negen ’s avonds, liep ik samen met mijn vriend rond op de kermis in Oegstgeest. We vielen hopeloos uit de toon, want de gemiddelde leeftijd van de bezoekers was dertien jaar. Oh, wat waren ze stoer, die pubertjes. Ze gilden, ze lachten, ze deden dingen die ik op mijn tweeëntwintigste nog niet eens doe (roken en amper bedekkende kleding dragen).

De enige volwassenen waren de mensen in de hokjes van de attracties en achter de toonbanken. Je kon hun verveling horen boven de dreunende muziek uit. Ik werd er zelf ook moe van: dag in, dag uit Jan Smit horen (‘Als de morgen is gekomen…’ Ja, dan moeten ze wéér zuurstokken verkopen aan jengelende kinderen), alsmaar dezelfde attractie, steeds weer een ander troosteloos parkeerterrein.

Vroeger was de kermis spannend. Je had elk jaar weer wel de één gulden-dag, dat was ongelooflijk. Voor één gulden in het spookhuis, voor één gulden in de rups en dan had je nog steeds genoeg geld over voor een suikerspin.

Nu kan ik alleen maar denken aan slecht in elkaar gezette attracties en wanneer ze uit elkaar zullen vallen. Aan de sleur. Aan de vertrapte frietjes op de grond.

Ik trek mijn vriend mee.
‘Kom, we gaan.’
Terwijl we weglopen, gaat Jan Smit nog door: ‘Als de morgen is gekomen…’

Ik ben nog steeds heel stoer hoor

Op 3 oktober viert Leiden dat de Spanjaarden opgerot zijn. Dit betekent dat de stad al vanaf 29 september overgenomen wordt door kermisattracties en ander ongein. Maar, als echte niet-Leidenaar, moest ik er wel naar toe, met mijn echte wel-Leidenaar als vriendje. Ik zal je uitleggen hoe dat ging.

Je baant je een weg door de mensenmassa, kermisattracties, snoepkraampjes, Vietnamese loempia’s, banaan met slagroom (ja serieus, hoe vies is dat?). De panterprintjes zijn niet te overzien, want nou ja, het is niet bepaald de elite die erop af komt (behalve ik natuurlijk). Vermakelijk is het wel, want je kunt urenlang op één plek blijven staan en je niet vervelen. Zoveel dronken en aparte mensen, daar is Koninginnedag (Koningsdag) niets bij.

Ik ben een stoere meid. Dat weten jullie. Vorig jaar was ik ook met mijn vriendje in de zweefmolen geweest, dus dat moest nu weer gebeuren.
‘Neeeeee, doe me dat niet aan!’ roept mijn vriendje nog, maar zoals dat hoort in een gezonde relatie luister ik niet naar hem.
Ik kijk naar de zweefmolen, zie staan dat hij zestig meter hoog was en denk: goh, dat is wel een stukkie de lucht in. Mijn vriendje staat ondertussen bibberend naast me (alhoewel dat ook van de kou kon zijn), want die heeft hoogtevrees. Maar voor de liefde doet hij alles.

Na een tijdje wachten gaan we erin. Ik trappel met mijn benen van de kou van enthousiasme. Steeds hoger en hoger gaann we en ja hoor, het is nog net zo leuk als vorig jaar! Ik kijk over de hele stad heen, heb een leuke jongen naast me, dus het is allemaal dikke prima.

Totdat ik me bedenk hoe hoog we zijn en dat we dood zouden zijn als het ding los zou schieten.

Totdat het karretje/dingetje opeens wat meer begint te schommelen.

‘Ik vind het eeeeeeng!’ zeg ik tegen mijn vriendje, die nu opeens de stoerste is.
‘Wat voor eettentjes heb je allemaal al gezien?’ vraagt hij en ik denk: waar heb je het over? Dit ding is eng, ik wil eruit! Maar hij blijft volhouden en leidt me af met gepraat over eten, totdat we weer veilig aan de grond staan.

Ik denk dat ik volgend jaar maar op diezelfde grond blíjf staan.