Een droevige dag

Gisteren was een droevige dag. Zoals altijd liep ik naar het station. De zon scheen en om me heen leek iedereen te lachen, te fluiten of te kussen. In mijn hoofd vormde zich echter een donderwolk.

Duizenden ritjes. Een paar jaar lang bus, metro, trein, alles. Naar Utrecht. Leiden. Den Haag. Amsterdam. Rotterdam. Mijn god, waar ben ik niet geweest? Je zou me een reiziger kunnen noemen, ware het niet dat ik moet kotsen van het woord ‘wanderlust’ en nou ja, ook omdat het alleen in Nederland was.

Optimaal heb ik ervan genoten. Oké, ik ben er niet heel vaak mee naar Groningen gegaan, maar hallo, dat is dan ook honderd uur reizen. Mijn studentenov heeft me van hot naar her gebracht, omdat ik op een jaar na (en ik studeer al vijf a zes jaar, dus reken maar uit) nooit in dezelfde stad woonde als waar ik studeerde. Ik las boeken, artikelen, deed een armzalige poging tot flirten of staarde gewoon uit het raam, allemaal op kosten van de staat.

En nu is dat voorbij. Het studeren echter nog niet. Mijn rijke en vrije dagen zijn geteld. Voortaan moet ik zoals het een gewone burger betaamt betalen voor het ov. Maar god, ik ben er nog lang niet klaar voor.

De eerste dag

IMG_20140903_175614

Gisteren was dus mijn eerste collegedag. Vol goede moed fietste ik naar het station. Het was lekker weer, ik luisterde leuke muziek (Frank Sinatra) en had er zin in.

Tip één: ga nooit naar station Lammenschans.

Naast Leiden Centraal heb je hier in 071 ook nog station De Vink en station Leiden Lammenschans. Bij Lammenschans staan allemaal ongure types en het heeft één spoor (dat is sowieso verdacht). Alle fietsenrekken zijn vol en ja, dat is een probleem, want die lieve Leidse gemeente heeft een fiets fout = fiets weg-beleid. Gelukkig zag ik nog een fietsenrek boven (weet je wel, een fietsenrek boven een andere). Maar hij wilde niet omlaag gaan. En ik móest de trein halen. Dus ik sprak de eerste de beste knul aan, knipperde met mijn wimpers en het was gefixt.

Goed, nog op tijd dus. Alleen die trein hè, die dus niet. Vijf minuten. Tien minuten. Een kwartier.
‘De trein naar Utrecht Centraal rijdt niet.’
Het duurde even, voordat het besef kwam, maar toen kwam hij ook hard: ik zou te laat komen. Voor het eerste college. Sneu.

Natuurlijk was de bus op Utrecht Centraal ook te laat, want al het slechte komt in tachtigduizenden. Ik stormde het gebouw en daar kwam het moment: je weet dat je de deur open moet doen en dat ie-de-reen naar je kijkt. Diep inademen en gaan met die banaan.

Nou, ik zal je wat vertellen: het kwam allemaal goed. In de collegezaal bleek iemand te zitten die ik ken, het werkcollege dat erop volgde was zelfs leuk en ja, ik heb gewoon dingen gezegd. Vrijwillig. Dat doe ik dus nooit. Bovendien gingen we een spelletje raad de filosoof spelen en wist ik er het meest, dus betweter-alert.

Daarna liep ik terug door de stad naar het station. En daar kwam ik ze tegen, mijn endorfinen. Ja, ze zijn er weer: de chocoladekruidnoten.

Mijn leven is weer compleet.

Lezen in de trein

Als ik mensen in de trein een boek zie lezen, vind ik ze meteen een stuk aardiger. Vaak probeer ik dan heel sneaky te kijken welk boek ze lezen en als ik het ook ken, denk ik: ‘Zal ik er iets over zeggen? Of mag ik ze niet storen? Of is dat sowieso heel raar?’

Ook ik lees in de trein een boek, want, nou ja, duh. Laatst zat ik een enorm roze boek te lezen (‘De dag dat ik doodging’ van Tania Bongers), waar ik me wel een beetje voor schaamde, want nou ja, roze. Sinds ik de lichtroze muren van de vorige bewoner wit moest verven toen ik ging verhuizen, heb ik er zo mogelijk een nog grotere hekel aan gekregen.
Goed, dat boek dus. Naast mij ging een vrouw zitten, zo’n zweverig typje met kort haar, zo’n jasje met verschillende stukjes vierkanten stof (die je in van die wierookzaakjes kunt kopen). Ik ben zo nuchter als wat, dus daar kan ik sowieso niet zo goed tegen, maar wat deed ze?  Ze boog zich helemaal naar voren, richting mij en probeerde te kijken welk boek ik aan het lezen was. Stoïcijns las ik door, maar van binnen schudde ik heel hard met mijn hoofd.
Les één van het voyeurisme: zorg ervoor dat het bekeken object het niet merkt.
Ze deed het nog een paar keer, maar no way dat ik liet merken dat ze zich ook maar een centimeter bewoog en uiteindelijk gaf ze het op.

Het kan ook gewoon goed gaan. Vandaag was ik ‘Kind onder kannibalen’ van Charles Bukowski aan het lezen en een man sprak me, in het Engels, erover aan. Dat die Bukowski raw schreef, maar wel goed en enjoy het lezen. Hij was geïnteresseerd, maar niet té en mijn Engelse uitspraak was gewoon in één keer goed, terwijl ik normaal van de omschakeling ga stamelen.

Misschien moet ik de volgende keer ook maar iemand aanspreken die een goed boek leest.

Een treinreis met Laura

20140124_170911
Lekker chillen op mijn billen.

Vrijdagmiddag, de trein van vijf uur. De hele trein op Amsterdam Centraal volgepropt met toeristen.
‘Are you going to qhoqrjioqjerioejr?’ vraagt er eentje.
‘I’m sorry?’
‘Sheep, sheep.’
‘I don’t understand.’
‘Sheep Airport.’
Zeg dat dan.
Ik wil zeggen: ‘Het gaat je geen ene drol aan waar ik naar toe ga.’, maar ik geef gewoon antwoord en leg uit dat Schiphol over twee haltes is. Bij station Lelylaan kijkt ze me aan.
‘No,’ zegt ze.
‘No,’ zeg ik. ‘Next stop.’

Bij Sheep Airport stroomt de trein nagenoeg leeg, maar ik heb een koffer bij me en blijf staan bij de deuren. Oké goed, ik zit tegen de deuren aan. Oké goed, ik zit op de stang van de deur. Oké goed, ik zit op de stang van de deur en met mijn benen op mijn koffer. Net een bed. Het is heerlijk. Mensen kijken me raar aan, maar zie je me boeien?

Tegenover me op de stangen zitten een jongen en meisje. Een stel? Broer en zus? Nee, geen familie. Hij probeert het gesprek steeds te beginnen (‘Ik houd niet van Den Haag.’), maar zij kapt het steeds af, met een nijdige blik ter afsluiting (‘Ik ben daar opgegroeid hoor.’). Hij werpt af en toe een verlangende blik op haar, maar die wordt niet beantwoord. Haar telefoon is interessanter.

Ik ben opgelucht als ik op Rotterdam Centraal aankom. Geen stang meer (hij zit toch niet zo lekker na een reis van een uur en tachtigduizend minuten), bijna thuis en het beste nog: weg van de spanning tussen de Hagenese en de Den Haag-hater. Weer een treinreis overleefd.

‘Ik heb een duur treinkaartje gekocht en nu ben ik niet eens gecontroleerd!’

Ik moet toegeven: vroeger heb ik het ook wel eens gezegd. Maar toen was ik een onwetend scholiertje dat alleen maar met zichzelf bezig was. Ik zat een sporadische keer in de trein en verzuchtte tegen mijn vriendinnen: ‘Jeetje, zijn we weer niet gecontroleerd. Had ik dat treinkaartje net zo goed niet kunnen kopen!’

Nu zeg ik het niet meer, maar ik hoor het wel vaak om me heen. Sommige mensen klinken zelfs echt verontwaardigd. Geldverspilling, vinden ze het. En de NS is al zo duur.

Maar lieve mensen, laten we nou even eerlijk zijn: die uitspraak slaat nergens op toch? We vinden het logisch om benzine voor de auto te betalen en om een buskaartje te kopen. Dat is net zo logisch als een treinkaartje. En zo erg is het nou ook weer niet om niet gecontroleerd te worden, dat zorgt weer voor minder awkward gesprekken in het leven (‘Oh, jij kijkt wel serieus op die foto.’ ‘Eh… ja.’).

Ezelsoren

Blijkbaar zie ik er erg betrouwbaar uit. Dat ben ik uiteraard ook, maar zelfs onbekenden weten dat. Ik zat een keer in de trein een boek te lezen, toen er een vrouw met een meisje van rond de vijf jaar (ik ben zo slecht in het schatten van leeftijden van kinderen, dus ze kan net zo goed vijftien zijn geweest) naast me kwam zitten. Het meisje verveelde zich dood, deed wat kinderen dan doen (‘Maaaaaahaaaaaaaam!’) en kreeg af en toe een pak slaag om haar stil te krijgen. Terwijl ik zat te bedenken wat ik in godsnaam moest doen (Je slaat je kind toch niet? Moet ik er wat van zeggen?) stond de moeder opeens op.
‘Wil jij op haar letten?’ vroeg ze aan me en was al weg, voordat ik ‘Wtf.’ kon zeggen. Ik wachtte op de moeder die naar de wc ging (hoopte ik). Het kind leek niets door te hebben, maar begon verwoed de bladzijdes van mijn boek om te slaan (ze hield wel van ezelsoren, geloof ik). Twee gedachten speelden door mijn hoofd:

1. Je laat je kind toch niet bij een wildvreemde achter? Dan ben je toch achterlijk? Nu ben ik wel te vertrouwen, maar hallo, dat weet je toch niet?
2. Wat als die moeder niet terugkomt?

Ze kwam terug. Zachtjes pakte ik het boek uit de handen van het meisje en borg het op in mijn tas.  Bij de volgende halte sleurde de moeder het kind mee, dat haar hoofd nog omdraaide en met grote ogen naar me keek. Ik haalde het boek maar weer uit mijn tas, keek naar de dubbelgevouwen bladzijdes die het meisje had achtergelaten en zuchtte. En niet vanwege de ezelsoren.

Dit is zeer ernstig: één van de meest voorkomende problemen op het station

Misschien ga jij altijd met de auto naar je werk of studie. Dat is werkelijk fantastisch (behalve voor het milieu), gefeliciteerd. Want je hebt namelijk niet te maken met het probleem dat ik zal beschrijven. Je hebt echter wel te maken met files, dure benzine en dat soort dingen, maar laten we het daar vandaag niet over hebben.

Goed, stel je eens voor. Dat is misschien lastig als automobilist, maar probeer een situatie te bedenken waarin je met de trein gaat (‘Ja, maar de trein is duur/duurt langer/vieze, asociale, achterlijke mensen/lang wachten/vertraging.’ ‘HET IS NIET ECHT.’). Goed. Laten we stellen dat je naar Amsterdam gaat, een dagje weg. Dat kan. Voordat je de trein kan nemen, moet je echter met de bus en de metro, omdat je in één of ander flutdorp woont met slechte verbindingen (dit is een voorbeeld, ik kan me hier bijvoorbeeld echt niet in vinden, mijn dorp heeft supergoede verbindingen, maar sommige dorpen blijkbaar niet). Dus je neemt de bus. Dikke prima. Je komt aan op het metrostation. Niet zo prima. De metro rijdt namelijk niet.

Let op: dit komt uiteraard maar héél zelden voor, maar het is dan ook een voorbeeld en ik bedoel, hoe realistisch zijn voorbeelden nou?

Goed, je eerste gedachte: wat vervelend nou (u mag daar een scheldwoord voor in de plaats zetten). Volgende gedachte: wat nu? Je rent samen met de rest van de menigte naar de informatiebalie en nadat je iedereen hebt weggeduwd door je ellebogen in hun gezicht te gooien, sta je voor de balie en krijg je te horen dat je bus nummer zoveel moet nemen. Na een helse rit (het halve metrostation zat in die bus, ademen was niet mogelijk) met bus nummer zoveel kom je bij het station aan. Je besluit op je horloge te kijken.

Het is twaalf uur. De trein gaat om één over twaalf.

Je hebt nooit hakken aan (voor de heren: in plaats van hakken kun je hier ook nieuwe, nette schoenen die je nog niet hebt ingelopen invullen). Nooit. Behalve als je je trein net wel net niet gaat halen.

Je rent als een gek. Die schoenen zaten al niet lekker, maar nu al helemaal niet. Je verliest één van je hakken. Je merkt het pas tien meter later. Je rent weer terug. Je ziet mensen lachend naar je wijzen. Er lopen twee slome kippen voor je. Je duwt ze opzij en ze vallen op de grond. Reclameborden flitsen langs je ooghoeken. Dat stomme perron is helemaal achteraan. Je voelt de blaren al. Je raakt buiten adem (ik moet echt vaker naar de sportschool, denk je). Je rent de trap op van het perron. Je verliest je andere schoen (je bent verdomme Assepoester niet). Je verzwikt je enkel en rolt een paar treden omlaag. Je moet nog één tree, je bent er bijna, je kan de trein al zien en: het fluitsignaal gaat en de deuren sluiten.

Je hebt je trein net niet gehaald.

Dit, lieve mensen, is verschrikkelijk. Zelfs als je je trein wel gehaald hebt, zou het verschrikkelijk zijn, want dan sta je daar als een astmapatiënt te hijgen. Iedereen denkt: jeetje, die mag wel eens naar de sportschool gaan. Je zweet je kapot, je hebt blaren, pijn aan je voeten en er is natuurlijk geen zitplek.

Dus laten we dit afspreken. Volgende keer als je iemand ziet rennen op het station, lach dan niet. Dit is één van de meest voorkomende problemen op het station. Het is werkelijk waar verschrikkelijk. Dus lach niet. Volgende keer ben jij het slachtoffer.

Vijf tips om te zorgen dat mensen niet naast je gaan zitten in het ov

Soms heb je geen behoefte aan mensen. En zeker niet een onbekende die jou met zijn/haar volslanke lijf tegen de rechterkant van de bus drukt. Daarom heb ik vijf tips om te zorgen dat mensen niet naast je gaan zitten in het ov. Maar let op: dit mag je alleen doen als het rustig is. Dus niet in de spits!

1. Strak aankijken bij binnenkomst.
Ik ben een nieuwsgierig mens, dus bekijk ik altijd de mensen die binnenkomen bij een halte. En ik heb gemerkt dat mensen minder snel naast je komen zitten als je ze aankijkt (of ik ben heel eng, dat kan ook). Glimlach niet, maar zet een strak gezicht op (of kijk zelfs boos) en voel de leegte naast je.

2. Zet keiharde muziek op.
Het liefst hardcore of andere boemboem-muziek. Negeer de boze blikken en zet het geluid zo hard mogelijk. Alleen doen als je een gehoorbeschadiging op de koop toe wilt nemen.

3. Maak een kindje en neem het mee.
Ervan uitgaande dat de meesten van jullie nog geen ouders zijn, is het voor deze tip wel handig om er eerst even eentje te maken. Je kan er ook één lenen natuurlijk. Zorg ervoor dat het kind een nacht lang niet geslapen heeft en ook nog niets heeft gegeten die dag. Succes gegarandeerd.

4. Ga zelf huilen.
Denk aan the Lion King en voel de tranen stromen. Voor extra drama kun je ook de haren uit je hoofd trekken en keihard gillen.

5. Eet iets met knoflook. Heel veel knoflook.
Koop knoflooksaus in en eet het hele bakje op. Zorg ervoor dat je ten alle tijde je mond open houdt, zodat de geur zich door heel de bus/metro/trein verspreidt.

En, zijn jullie blij met de tips?

Zwaai, zwaai, zwaai

Afgelopen donderdag sprak ik af met Sandra, die ook in Leiden studeert. Na twee koppen thee (allebei) en twee stukjes BonbonBloc (alleen ik, oeps) besloten we station Leiden Centraal onveilig te maken.

We hebben geen prullenbak kapot geschopt of ovchipkaarten gestolen en door midden geknipt, nee, dit was een graadje erger: we gingen mensen uitzwaaien.

Ik had het idee gekregen door blijbedrijf.nl, alleen was het op die website een grootschalige actie met papiertjes voor mensen die uitgezwaaid wilden worden en minstens tien mensen en dergelijke. Het kan echter veel simpeler.

Ik zal jullie even uitleggen hoe je deze zwaai-actie het beste uit kunt voeren (overigens ook een goed idee als je aan het wachten bent op je trein en je verveelt): kies allereerst een trein uit. Het liefst een spoor met twee treinen die vlak na elkaar kunnen (hoe meer, hoe beter!). Kies een slachtoffer uit die onderin zit (is makkelijker dan boven). Probeer alvast een beetje oogcontact te maken. Dit klinkt makkelijker dan het is, want er zijn veel mensen in de trein die de krant lezen of met hun mobieltje spelen.
Ga dicht bij de trein staan, dus over de witte tegels voor slechtzienden, maar ook weer niet zo dichtbij dat je met je neus tegen het glas staat (bovendien is dat vies). Zodra de trein begint te rijden, begin je fanatiek te zwaaien (je arm in een boog-beweging van links naar rechts en weer terug bewegen) met een big smile op je gezicht. Probeer zo lang mogelijk mee te rennen met de trein. En gefeliciteerd: u heeft weer iemands dag gemaakt!

In de praktijk gaat het wat anders. Ons eerste slachtoffer was een chagrijnig kijkend meisje. Eerlijk gezegd dacht ik dat ze ons debiel zou vinden, maar nee, toen we zwaaiden, moest ze lachen! Helaas zwaaide ze niet terug.
Het tweede slachtoffer was een vrouw van middelbare leeftijd die wel terug zwaaide.
Daarna zochten we een leuke jongen uit (slim he van ons!) en zwaaiden we erop los. De jongen moest lachen, zwaaide terug en, jawel, knipoogde naar ons! Ook onze dag was weer gemaakt ;)
Zo hebben we naar ongeveer acht mensen gezwaaid, van wie er drie terug zwaaiden. Dat vind ik op zich wel een goede score. We moesten ook wel lachen om de laatste vrouw naar wie we zwaaiden. Dat was een oud vrouwtje. ‘Oh leuk.’ denk je dan. ‘Zo’n lief, oud vrouwtje zwaait wel vriendelijk terug.’ Eh niet dus. Ze keek ons aan alsof we gek waren en deed toen alsof ze het niet zag.

Daarna gingen we wat eten waar we in gesprek kwamen met een andere Leidse studente. Die vroeg hoe we elkaar hadden leren kennen (via onze blogs dus) en vroeg ook onze url. Uiteraard heb ik die van mij gegeven: yessss, nog een bezoeker erbij! (‘Ooooh, dus zó kom jij aan die bezoekers, Laura!’).

Toen nam ik de trein naar huis en zwaaide Sandra me uit. Drie keer raden wat ik deed. Terug zwaaien natuurlijk!

De Winnie de Poeh-missie

Ik ben gek. Helemaal gestoord gewoon. En Iris ook.

Ik zal het even uitleggen, ook voor de mensen die al weten dat ik gek ben (ik ben nog gekker dan je denkt!). Ik had een keer een blogje gemaakt over originele dingen om te doen in de trein. Niet met een serieuze intentie, maar toch vroeg ik of er mensen waren die een paar dingen daarvan wilden doen. En jawel, Iris wilde dat wel. Wat dan? Voorlezen in de trein.

Dat is natuurlijk niet iets wat je dagelijks doet of eigenlijk is het iets wat je gewoon niet doet. Maar Iris en ik dus wel. Soort van.

Vol goede moed begonnen we. Als boek hadden we ‘Het huis in het Poeh-hoekje’ van A.A. Milne (GEWELDIG BOEK, echt serieus!). Hierboven zien jullie mijn supermooie exemplaar ervan, ben er heel blij mee en hij was nog goedkoop ook (zeven euro). Eerst gingen we op een bankje zitten om te oefenen. Ter illustratie zal ik hieronder een quote doen, zodat jullie het gevoel een beetje meekrijgen. Iris was Poeh en ik was Knorretje.

‘Konijn is slim,’ zei Poeh nadenkend.
‘Ja,’ zei Knor, ‘heel slim.’
‘En hij heeft hersens.’
‘Ja,’ zei Knorretje, ‘hersens heeft ie ook.’
Het was een hele tijd stil.
‘Ik denk,’ zei Poeh, ‘dat hij daarom nooit iets begrijpt.’

Geweldig toch? Maar goed, verder met het verhaal. We namen de stoptrein vanaf Amersfoort naar Utrecht. Onze tactiek was uitgedacht (alleen maar aan aardiguitziende mensen vragen). Vol goede moed liepen we de coupé in en jawel, ik deed het gewoon, ik ging naast een vrouw staan die bij het raam zat en ik vroeg: ‘Zou u het leuk vinden als wij u voorlezen?’
Ik had nog hoop toen.
‘Nee, alsjeblieft niet!’ zei de mevrouw, op een watisditvoorbelachelijks-toon.
Adem in, adem uit, Laura. Er bestaan echt nog wel vriendelijke mensen.
Oooooh, wat ben ik toch weer positief, want echt, er bestaan geen vriendelijke mensen meer en dat vind ik echt heel jammer. Want daarna gingen we naar een andere coupé (hier durfden we het niet meer te vragen), waar Iris het aan een oud vrouwtje vroeg. Die horen aardig te zijn, maar deze voldeed niet aan de eisen.
‘Nee, zeker niet!’ zei ze.

Hier, lieve mensen, word ik nou depressief van. We hadden de moed bijna opgegeven, maar kwamen toen op het ingenieuze idee om een kinderdagverblijf in Utrecht te bellen. Het antwoord? ‘Nee, dat moet je ver van tevoren opgeven.’
Altijd fijn dat mensen spontane acties weten te waarderen.

Maar ach, wij naïevelingen gingen gewoon door. Iris kwam met het idee om naar een kinderboekenwinkel te gaan. Zo gezegd, zo gedaan. Bleek het kinderboekenweek te zijn. Glimlachend werden we onthaald door de eigenaresse (er was iemand aan het optreden, kinderliedjes aan het zingen).
‘Kom binnen, ga maar vooraan staan!’
Wauw, misschien zou het nu wel lukken. Misschien konden wij wel na dit optreden voorlezen. Iris vroeg het. Toen glimlachte de eigenaresse niet meer.
Ik weet niet meer wat ze zei, maar erg positief was het niet en het mocht dus ook niet.
Teleurgesteld dropen we af.

Achteraf hadden we het misschien beter moeten overdenken. Al basisscholen of kinderdagverblijven bellen etc. Maar we dachten dat het wel zou lukken in de trein. Niet dus. Ik vind het echt jammer dat mensen zo achterdochtig en stom zijn.

Maar om dit blogje toch nog leuk te eindigen, hier nog een quote uit het Winnie de Poeh-boek:

‘Laten we ze allemaal eens opzoeken,’ zei Poeh, ‘want als je eindeloos in de wind hebt gelopen, en iemand laat je opeens binnen en zegt: “Hallo, Poeh, je bent net op tijd voor een hapje van het een of ander”, nou, dan kan je dag niet meer stuk.’
Knorretje vond dat je maar niet zo bij iedereen binnen kon vallen, maar als het nou bijvoorbeeld was om Kleintje te zoeken of om een ‘Expotitie te organdizeren,’, dan kon het, maar misschien wist Poeh wel iets.
En Poeh wist iets.
‘Omdat het donderdag is,’ zei hij. ‘We gaan gewoon iedereen een prettige donderdag wensen. Kom mee, Knor.’

(mensen die gekke dingen met mij willen doen, wel op een lieve, positieve manier bedoel ik dan, mogen mij altijd mailen)