De e-mailetiquette: docenten

Mailen is moeilijker dan je denkt. Gelukkig hebben we Whatsapp. Maar soms kun je je docent je verslag niet appen (flauwwwww) en dan MOET het wel via de mail. En dan komt die vraag: wat moet ik er in godsnaam in zetten?

1. Wat moet er in de aanhef?
Beste meneer Blabla? Geachte heer Blabla? Zeer weledelgeleerde heer Blabla? Beste Pietje? Hoi Piet? Hé swa? Yo?

2. U of jij?
Dit ligt natuurlijk aan je studie, maar mijn studie is klein en daarom kunnen we gewoon ‘je’ zeggen (Docent: ‘Als jullie in het derde jaar nog steeds ‘u’ zeggen, ga ik me ernstig zorgen maken.’). Maar ik ben niet in staat ‘je’ te zeggen tegen docenten (‘Altijd u zeggen.’ is er aardig ingestampt door mijn ouders). Maar wat als je nou voor ‘Beste Pietje’ hebt gekozen, dan moet je wel ‘je’ zeggen, maar het voelt zo raar en ooooh, wat een dilemma.

3. Waar moet je mee eindigen?
Met vriendelijke groet? Met hartelijke groet? Groet? Groetjes? Doei? xx? Ntb wjnmk? Alleen je voornaam of ook je achternaam? Je bijnaam?

Uiteindelijk ben je er dan over uit (Zeer weledelgeleerde heer Blabla, alles flex? Check de bijlage. Xx la Petite) en je hebt de mail verzonden. He he, ben je daar ook weer vanaf. Hmm, wat raar, na twee dagen nog geen mailtje terug. Misschien heeft Pietje griep of gewoon geen zin om te mailen. Toch even checken.

*vulhiereenscheldwoordin*

Ben je de bijlage vergeten.

‘Hallo, ik ben Laura.’


Ik probeerde me voor te stellen aan de muur, maar hij wilde niet…

Nieuwe mensen ontmoeten. Dat kan leuk zijn (hoe meer Facebookvrienden, hoe beter is het credo tegenwoordig), maar het brengt ook een hele hoop complicaties met zich mee.

Allereerst: de openingszin. Nee, je wil niemand versieren, maar je moet toch iets zeggen. De originaliteit spat er van deze zin eigenlijk nooit af. U mag zelf kiezen uit: ‘Hallo.’/’Wat een rotweer he?’/’Ben jij ook nieuw hier?’/’Dus…’ (die laatste voor de socially awkward mensen). Er vloeit daar een gesprek uit voort (‘Hoi. Alles goed? Ja en met jou? Met mij ook. Mooi. Ja.’/’Ja, het regent al de hele week. Ja, echt vervelend. Ik heb geen paraplu bij me. Ik ook niet. Bluh. Bluh.’/’Dus… Ja. Nou nou. Poeh poeh. He he. Zo zo.’)

Vervolgens komt het onvermijdelijke moment van het voorstellen. Je schudt handen en bent zo bezig met het zeggen van je eigen naam (wat heel stom is, want je hebt je eigen naam al tachtigduizend jaar, dus waarom zou je daar nog aan denken?), dat je niet hoort wat de ander zegt en je wil vragen van ‘Sorry, wat was je naam ook alweer?’, maar dan is het eigenlijk al te laat en kom je nooit meer te weten hoe diegene heet.
Je schudt dus die hand en je denkt van ikbenLaura ikbenLaura ikbenLaura en dan shithoeheethijzij shithoeheethijzij en dan de volgende gedachte: shitikhebeenslaphandjewatdenkenzenuwelnietvanme? (Ik zal je zeggen wat ze denken: goh, ik wist niet dat iemand die er zo sterk uit ziet zo’n slap handje kon geven)

Aangezien ik een student ben, ja echt waar, komt deze situatie vooral met andere studenten voor en dan krijg je vragen als deze:
‘En wat studeer je?’
‘Literatuurwetenschap.’
‘Oh interessant/moeilijk/leuk/ik houd echt niet van lezen.’
‘En wat studeer jij?’
‘*vulhiereenrandomstudiein*’
Daarna gaat het over ‘Wat kan je eigenlijk met je studie?’, over naar ‘Zit je bij een studentenvereniging?’ en dan komt de onvermijdelijke awkward silence (BEDENK EEN GESPREKSONDERWERP, BEDENK EEN GESPREKSONDERWERP).

Ja, dat is nog best lastig, dat nieuwe mensen leren kennen. Dat we die druk eigenlijk aan kunnen he? Waarom doen we het ook alweer? Oh wacht ja, ik weet het al: het is leuk. Pfff, gelukkig toch nog iets positiefs.

Ik heb mijn principes opzij gegooid en nu kloppen een paar blogjes niet meer

Ik zal het maar meteen bekennen: ik heb een smartphone. En niet eens zomaar een smartphone, ik schijn de hipste op dit moment te hebben (van Samsung dan, want ik ben dan natuurlijk weer niet net zo hip dat ik een iPhone heb): een Samsung Galaxy S Advance. Iemand op Twitter vroeg of je daarvoor hoogopgeleid (advanced) moet zijn en dat denk ik wel, al hoefde ik mijn diploma niet te laten zien.

Zoveel mensen hebben een smartphone. Daar is niets geks aan. Maar ik heb mooi wel een probleem. Want nu kloppen een paar blogjes niet.

Ooit schreef ik dat ik enorm blij was dat ik geen WhatsApp had. WhatsApp was stom. Op WhatsApp kon je namelijk zien of iemand je berichtje had gelezen (die functie heeft Facebook nu helaas ook). Mensen worden boos als ze zien dat je het gelezen hebt, maar niet reageert. Mensen communiceren niet meer zoals we al jaren doen (door te praten, weten jullie nog wat dat is, praten?), maar ze appen. Op WhatsApp gebeurt heel veel. Relaties worden opgebouwd, relaties worden vooral afgebouwd (No way dat je iemand nu gaat sms’en dat het uit is, nee, kom op zeg, dat kost geld, doe maar liever via WhatsApp) en ruzies worden uitgevochten. Oftewel: ik vond WhatsApp superduperstom. Zelfs nog stommer dan MSN en dat is zo’n beetje onmogelijk.

En toen liep mijn abonnement af. Ik behoorde tot de selecte (die zichzelf erg elitair bevond) groep die geen smartphone had. Maar ja, dan moet je toch kiezen en denk je: goh, best handig zo’n smartphone. Ik bedoel, er zit niet voor niets het woord ‘smart’ in. Ik ben zelf ook wel ‘smart’. Eén plus één is twee en dan heb je hem opeens.

Het eerste wat ik deed, was WhatsApp installeren. Sterker nog: ik heb het zelfs al gebruikt.

Dus het spijt me heel erg dat dat blogje nu niet klopt en om te voorkomen dat het blogje van een paar dagen terug (over mensen die alleen maar met hun telefoon bezig zijn) ook niet klopt, zal ik een lijstje maken van dingen die ik (hopelijk) niet ga doen nu ik een smartphone heb.

Wat ik hoop niet te doen:
– Boos/nee, kwaad/nee, woest/nee, teleurgesteld zijn als ik zie dat iemand mijn WhatsAppberichtje heeft gelezen (ik ben nog steeds in verwarring of dat nou wel of niet kan, maar laten we even uitgaan van wel), maar toch niet reageert. Zelfs niet als een leuke jongen is.
– Levendiger gesprekken met mijn WhatsAppvriendjes voeren dan met mijn real life gesprekpartners.
– In paniek raken als mijn mobiel: op de grond valt/leeg is/kwijt is, maar één minuut later op een volkomen logische plek blijft te zijn/vies is/duidelijk aangeeft dat ik een smsje dan wel WhatsAppje van iemand heb gekregen, maar ik die op het moment niet kan bekijken door iets totaal onbelangrijks als een werkcollege of iets dergelijks.
– Een Instagramaccount aanmaken en dan foto’s maken van mijn eten, mijn hond die ik niet heb, mijn drinken, weilanden, mijn snacks, outfits of mijn eyeliner of the day. Uiteraard met een mooi effectje erover. En dan beweren dat ik Instagram al heeeeel lang kende, hipster dat ik ben, maar dat ik het eigenlijk niet meer zo leuk vind nu het mainstream is. En dan toch gebruiken.
– Duizend apps gebruiken en dan vooral spelletjes a la Wordfeud en Rumble.

Wens me succes. Ik zal het nodig hebben.

Alleen nog maar gebliep

Pas op: dit wordt een zeikblog.

Het is tijdens verjaardagen. Het komt voor in de bioscoop. Het gebeurt soms zelfs midden in een diepgaand gesprek: mensen die meer bezig zijn met hun telefoon dan met anderen.

Allereerst: een keertje een sms’je naar iemand sturen als ik samen met je ben, vind ik niet erg. Maar als het whatsappgesprek dat jij voert levendiger wordt dan ons gesprek dan hebben we wel een probleempje. Ik heb het nu dus over de mensen die echt (geen grapje!) met lijm of iets dergelijks aan hun telefoon geplakt zitten. Al ben je nog zo grappig, praat je nog zo luid, schraap je nog zo hard je keel: ze merken het niet. Daarvoor zijn ze te druk bezig met Wordfeud.

Ik vind het echt asociaal. Toegegeven, ik kijk ook wel eens op mijn mobiel, maar niet de hele tijd. Want dat is het dus met sms’jes en whatsappjes en pingjes (‘Nee Laura, het heet pings.’). Je bent niet verplicht om er meteen op te reageren, het is geheel vrijblijvend. Ja echt.

Wat ik nog het ergste vind, is dat het heel normaal lijkt te zijn als op een verjaardag iedereen naar hun mobiel zit te staren in plaats van naar elkaar. Dan had je net zo goed thuis kunnen blijven, toch?

Dus even een uitdaging, ook al is de ‘Daag jezelf uit’ al geweest: leef een dagje zonder mobiel. Ik heb bijna mijn hele vakantie in Italië gespendeerd en dat was heerlijk!

(‘Oké Laura en dan moet jij eens een dagje zonder computer doen.’ ‘Eh nee, dat lijkt me dan weer géén goed idee.’)

STOP


Laura denkt.

Soms zou ik een uitknop willen.

Ik denk namelijk AL-TIJD. Jij misschien ook wel. Ik denk over alles. Diepzinnige wat is de de zin van het leven-gedachten, maar ook oh had ik dat maar gezegd-gedachten.

Elke situatie moet overdacht worden. Oh nee, waarom heb ik dat gezegd, dat is echt niet interessant! En wat bedoelde die ander met die opmerking? Wat moet ik morgen aantrekken? (ja, ook oppervlakkige gedachten heb ik). Hoe ziet mijn leven eruit over tien jaar? Wat als…

Ik ben het type van: waarom makkelijk doen als het ook moeilijk kan?

Natuurlijk ook leuke gedachten: oh, wat lief! Fijn dat het zonnetje schijnt. Ik heb zin in morgen. Wat een knappe jongen is dat toch die voorbij loopt.

Maar soms, na heel veel wat als-jes, had ik maar-jes, ik ben echt zo stom dat ik dat niet gedaan heb-jes, denk ik: STOP. En stopt het dan? Nee.

Toch maar gaan mediteren dan.

Laura de typemiep


Deze foto maakt het pijnlijk duidelijk dat mijn laptop afgestoft moet worden.

Ik typ dit momenteel zonder naar mijn vingers te kijken. Ik heb alle tien (ja, ik heb er tien!) mijn vingers op het toetsenbord. Jawel: ik ben een blindtyper (niet te verwarren met blinde typer).

Als ik mensen zie die met twee vingers tikken  en met hun ogen als spleetjes (door de inspanning) naar de toetsen kijken om vervolgens één uur later een zin te hebben geproduceerd op de computer moet ik een beetje lachen: het kan zo veel sneller! Maar bij mij is het natuurlijk ook niet vanzelf gegaan.

Het was groep zeven (of groep acht). We kregen een brief van de juf: of we op typeles wilden. In die tijd was het geen kwestie van willen (altijd naar je ouders luisteren), dus daar ging ik dan. Meteen de eerste les kregen we een heuse laptop mee. Nu moet je niet denken aan de ultradunne en lichte iMac waarop jij misschien nu wel zit (lucky bastard), oh nee, dit was een heus bakbeest. Jullie vragen je vast af hoe ik aan die enorme spierballen ben gekomen: nou ja, door die laptop dus.

In het begin ging het natuurlijk niet zo snel. Eerst leerde je waar de ‘f’ en de ‘j’ zitten en zo ging dat verder. Elke week kreeg je opdrachten. Je moest teksten van het boek overtypen, heeeeel veel overtypen. En een spelletje spelen. Ja, het is ongehoord dat je dat op de basisschool als huiswerk op kreeg (‘Spelletjes doe je maar in je vrije tijd!’), maar dit was een cursus buiten de basisschool om, dus dan kan alles. In beeld verschenen de letters en die moest je natypen, zo snel mogelijk, anders ging je dood (niet echt natuurlijk, gekkie).

Ik vond het een geweldig spelletje. Stiekem speelde ik al latere levels, terwijl we die letters nog niet gehad hadden (‘Watch out, we got a badass over here!’). Maar aan alles komt een eind en uiteindelijk kon iedereen typen. Tijd voor de beproeving.

Op het examen typen mocht je natuurlijk niet de backspace gebruiken, die mocht je NOOIT NOOIT NOOIT gebruiken (behalve als de typecursus was afgelopen). Ik ging als een razende en haalde dan ook een goede score. Ik heb geen idee wat, want mijn diploma ligt vast in de kluis, die mag natuurlijk niet gestolen worden.

En nu typ ik nog steeds als een razende. Wisten jullie dat er soms wel eens stoom van het toetsenbord af komt, omdat ik zo snel typ? Ja, ik typ dit met gevaar voor eigen leven. En toch ben ik voor eeuwig dankbaar dat ik typeles heb gehad.

Het enige wat klopte, was de datum


Marjan van den Bergs column over mij, die in de Margriet is verschenen (hoogtepuntje!)

Ik was een jaar of elf en zat op pianoles. De muziekvereniging had een boekje dat eens in de zoveel tijd uit kwam. Eén keer per (half?)jaar was er een voorspeelavond. Over één zo’n voorspeelavond schreef mijn vader een stukje, voor het boekje van de muziekvereniging.

Ik weet niet waar het boekje is, dus ik kan het jullie niet laten lezen, maar dit kwam er in voor: het feit dat het vrijdag de dertiende was, mijn moeder die tegen mijn vader schreeuwde omdat hij te laat was en ik die moest huilen, omdat ik het van de stress allemaal niet aan kon.

Het enige wat klopte, was de datum.

In plaats van trots te zijn op mijn vader schaamde ik me rot. Ik had helemaal niet gehuild! Wat moest iedereen wel niet denken? De pianojuf kon wel zeggen dat ze het een leuk stukje vond, maar er klopte helemaal niets van!

Toen ik de column van Marjan van den Berg over mij las en ik zag dat ze mij doodverlegen noemde, dacht ik: neeeeeee. Want ik was misschien timide (zoals ze dat met een mooi woord noemen), maar toch echt niet een stotterend muisje dat haar niet aan durfde te kijken en mijn vragen fluisterde.

Maar ja, toen ging ik nadenken. Mijn moeder denkt dat jullie haar inmiddels wel seniel vinden na mijn blogjes over haar (even voor de duidelijkheid: dat is ze niet). Maar dat is het hele punt van columns: je dikt hier en daar wat aan, anders is het niet leuk.

Soms krijg ik reacties waarin mensen me verwijten dat ik overdrijf en generaliseer. En ja mensen, dat doe ik, ik geef het toe! Ik strooi met vooroordelen en alles vergroot ik. Maar dat is wat naar mijn idee een column juist leuk maakt. Je weet dat het overdreven is, maar dat maakt het juist grappig. Als ik alles zou opschrijven zoals het was, dan val je halverwege in slaap. En ja, ik verzin wel eens dingen om het verhaal wat leuker te maken. Wat precies weet alleen ik, muwhahaha…

En de boodschap van vandaag is dus: geloof niet alles wat ik zeg en voel je vooral niet persoonlijk aangesproken!

Ik ben de baas

Ik heb een vader. Ik heb een broer. Ik heb een broertje. Allemaal mannen zijn het. Gelukkig heb ik ook nog een moeder, anders was de balans al helemaal zoek geweest.

Kijk, mannen, dat zijn sowieso rare wezens. Daar kom je al helemaal achter als je met ze in één huis woont. Mijn broer is het huis uit, dus die kan in ieder geval niet doen alsof hij het beter weet. Maar de overgebleven mannen worden er alleen maar erger van.

Het is als we tv aan het kijken zijn. Of een discussie hebben tijdens het eten. Of tijdens het bepalen waar de volgende vakantie naar toe gaat. Je snapt er helemaal niks van. Hoe ze op het idee komen dat ze überhaupt iets zinnigs te melden hebben.

Ze denken dat ze de baas zijn.

Ze gaan ervan uit dat zij iets te zeggen hebben over de afstandsbediening, ja, dat ze zelfs mogen beslissen wat we gaan zien! Zeg nou zelf, dat is toch te gek voor woorden?

Want de vrouwen zijn de baas, dat weet iedereen.

Of eigenlijk, maar zeg dat maar niet tegen mijn moeder, ben ik gewoon de baas. Het wordt een zootje zonder mij. Daarom ga ik ook nog terug in de weekenden wanneer ik in Oegstgeest woon, om de boel enigszins recht te trekken.

Ach, wat ben ik toch eigenlijk goed mens, vind je niet?

De brillendokter

Tja, er komt een tijd en die komt niet voor iedereen. Dat je in de klas zit en denkt: wat staat er toch op dat bord geschreven? Als je je ogen een beetje dicht knijpt, kun je het nog net zien, maar na een tijdje werkt zelfs dat niet meer. En dan is er geen ontkomen aan: je moet naar de brillendokter (ook wel opticien geheten, maar geef zelf toe, brillendokter is een veel leuker woord).

De brillendokter, die doet gekke dingen. Je moet in een lens kijken en dan zie je een bootje op het water (de afbeelding schijnt te verschillen per opticien, waarom heeft die van mij voor een zeilbootje gekozen? Kies dan voor een knappe man of iets dergelijks). Ik weet nog steeds niet wat het nut daarvan is.

Vervolgens krijg je een groot apparaat voor je neus met twee lenzen erin. De brillendokter draait eraan, zodat er steeds een andere lens verschijnt: ‘Is lens 1 beter of 2?’
Dit vind ik een hele moeilijke vraag. Ik denk namelijk altijd dat het een strikvraag is. Want soms zie je het niet.
‘Eh ja, ik weet niet eigenlijk.’ is iets wat ik (wel erg) vaak zeg.
Of als ik het dan wel denk te weten en de brillendokter heel verbaasd zegt: ‘Oh ja? Echt waar?’
Oeps, blijkbaar het verkeerde antwoord gegeven.

Vervolgens moet je naar cijfertjes in de verte kijken. Kun je de onderste rij lezen? Wat staat er op de middelste rij? Dat wordt zo vaak gevraagd dat je de cijfers vanzelf onthoudt en het dus niet helemaal betrouwbaar is.

Daarna het meest geweldige onderdeel. Een groen vlak en een rood vlak, allebei met zwarte cijfers erin. De vraag van de eeuw: ‘Waar zijn de cijfers zwarter, bij het groene of het rode gedeelte?’
Ik zeg altijd maar ‘rood’, maar eerlijk gezegd zie ik het verschil nooit.

Daarna geeft de brillendokter het verlossende antwoord (‘Je ogen zijn niet achteruit gegaan.’) en hoef je voorlopig niet meer te komen.

En als je denkt dat je er weer vanaf bent, blijkt dat je de volgende week naar de tandarts moet. Zucht.

Help, I need somebody!

Ik zou willen dat ik het vooroordeel kon ontkrachten, maar helaas dames: ik heb geen richtingsgevoel.

Ik moet wel eens naar een onbekende plek voor het één of ander (sollicitatiegesprekken, interviews etc.). Dat is oké, dat gebeurt wel eens in het leven. Er tegenin gaan heeft geen zin.

Goed, wat doe je dan? Je zoekt de route uit. Ja, eerst bus nummer zoveel en dan met de metro en dan zus en zo. Het adres zit vlak naast dat ene gebouwtje. Oké. Moet goed komen.

Ik zorg ervoor dat ik er minstens een kwartier van tevoren ben. Volgens de planning dan.

Bus gehaald, metro ook. ‘Wat ben ik toch goed.’ denk ik. Op naar nummer 20. Nummer 20. Waar is nummer 20? Oh wacht, daar is nummer 1. Dan zou toch aan de overkant nummer 2 moeten zijn, maar, huh, daar is nummer 2 helemaal niet. Wacht, ik loop gewoon even door. Is dit eigenlijk wel de goede straat? Ik zie dat gebouwtje helemaal niet. Nog 10 minuten. Shitterdeshit. Jeetje, wat is het warm, ik zweet me kapot. Oké, dit is nummer 19. Waar is nummer 20 dan? Is dat het gebouwtje? Ja ja! Oh nee. Toch niet. Ik ga het vragen. Waar is iedereen als je iets wil vragen? Oooh, er komt iemand aanfietsen.
‘Meneer, meneer!’
Jeetje fietst die snel.
Vijf minuten. Sssssssshit. Waar is die f-ing nummer 20? Ik haat dit! Ik ga nooit meer solliciteren! Ik blijf voor altijd thuis! Alles is stom! Waarom heb ik ook niet op Google streetview gekeken?
‘Oh oh, mevrouw? Mag ik wat vragen? Weet u waar nummer 20 is?’
De mevrouw wijst volkomen logische richting op en kijkt me nog even meewarrig aan.
‘Bedankt!’
Ik ren de longen uit mijn lijf naar nummer 20. Ik heb het gered.

Volgende keer ga ik dus echt niet meer verdwalen.