Laura de voetbalster (dat laatste woord graag op beide manieren opvatten)


Dit is dus één van de vele voetbalprijzen (voor topscorer) die ik niet heb gewonnen. Balen.

‘Huh, maar jij houdt toch helemaal niet van voetbal?’
Dat klopt. Maar er was een tijd, lang, lang geleden, toen ik dat nog niet zo goed besefte.

Het was op de basisschool. Ik was nog naïef. Ik deed al mee aan schoolkorfbaltoernooien (ik geloof niet dat ik ooit gescoord heb, maar het gaat om het plezier toch?). Vanaf groep zeven kon je echter ook meedoen aan het schoolvoetbaltoernooi. Ik moet wel erg in de war zijn geweest, want: ik gaf me ervoor op. No pressure van mijn ouders, helemaal vrijwillig. Aan de drugs was ik niet, dus waarom dan? Geen idee.

Mijn broer zat op allerlei sporten, behalve voetbal en mijn broertje was nog te jong om naar de F-jes te gaan. Mijn vader (voetbalgek) was dan ook razend enthousiast dat ik meedeed.

Dat heb ik geweten ook.

We speelden wedstrijden tegen andere scholen en waren, net zoals bij korfbal, superslecht. Dat maakte mijn vader niet uit. Hij stond langs de zijlijn en schreeuwde de longen uit zijn lijf: ‘PASS DIE BAL NAAR LAURA!’
Hij moet wel blind van liefde zijn geweest, want ik was niet bepaald een talent en het was veel veiliger om de bal naar iemand anders te schoppen.
Terwijl mijn vader allerlei adviezen riep (‘Naar voren, naar voren!’), schaamde ik me kapot. Het was al erg genoeg dat ik aan die wedstrijden mee deed (ik was er inmiddels achtergekomen dat het verstandiger was om niet te voetballen) en dan kon bovendien het hele elftal mijn vader horen roepen.

Sindsdien heb ik de voetbalschoenen nooit meer aangetrokken. Gelukkig voor mijn vader ging mijn broertje wel op voetbal.

Ik houd het voortaan bij het kijken van de einde van de wedstrijden op tv als de voetballers hun shirts uit trekken. Daar ben ik wél goed in.

Op de dansvloer: eenzame Harry


Laten we voor de grap doen alsof dit eenzame Harry is. In het echt heeft Harry trouwens wél een hoofd. 

Ik ga wel eens uit. Ja, het is echt waar, er zijn mogelijkheden om mij in het openbaar te zien dansen (uiteraard ben ik het type dat hevig met de kont schudt en een decolleté tot de navel heeft en hakken van twintig centimeter). Ik ben echter niet de enige in die clubs (oh mijn god, serieus?). Eén type, in verschillende gedaantes, is altijd aanwezig en dat is eenzame Harry.

We bevinden ons midden op de dansvloer. Iedereen is aan het dansen. De meisjes die met hun achterkant schudden op een manier waarvan je niet eens wist dat het mogelijk was. De jongens die doen alsof ze gevoel voor ritme hebben. Er zijn zelfs mensen met heuse dans-skills (uitsloverige breakdancers). En tussen al die bewegende mensen staat één man. Het is Harry. En Harry is eenzaam.

Soms heeft Harry een colaatje in zijn hand, maar meestal niet. Harry draagt een geruit shirt of een vormeloos t-shirt. Eronder zo’n verschrikkelijke broek met heel veel zakken en versleten sportschoenen. Zijn handen bevinden zich in één van de vele zakken van zijn broek, waarin hij speelt met zijn fietssleutels.

Eenzame Harry kijkt om zich heen. Zijn ogen blijven rusten op de leuke meisjes, maar nooit te lang, want oeh, straks merken ze het nog! Hoewel er een toch behoorlijk dansbaar nummer op staat, verroert Harry zich niet. Soms doet hij een stap opzij als iemand er langs moet, maar dat was het wel.

Ik snap eenzame Harry niet. Hij staat er al minstens een half uur, maar in geen velden of wegen zijn zijn vrienden te bekennen. En wat doet Harry überhaupt in een club? Hij danst niet, maar staat wel midden op de dansvloer (waardoor je de hele tijd tegen hem aanstoot, oprotten, Harry!). Hij kijkt wel naar de meisjes, maar wordt rood als ze toevallig terugkijken.

Ik denk dat Harry heel graag een meisje wil. Zo’n lieve, die van knuffelen houdt en broeken met heel veel zakken voor hem koopt, omdat ze weet dat hij dat fijn vindt.

Dan zal ik je wat vertellen, beste Harry. In deze club ga je haar niet vinden. Je kunt beter op korfbal* gaan, dan komt het helemaal goed.

(*Ik heb op de basisschool wel eens aan schoolkorfbalwedstrijden gedaan, maar geef toe: het is een beetje suf. Behalve dan dat veel mensen denken dat de meisjes en jongens samen douchen. Ik kan u vertellen: niet waar.)

Dankzij dit blogje hoef je nooit meer naar zangtalentenshows te kijken, alvast graag gedaan

httpv://www.youtube.com/watch?v=41_sXF3e0yc

Goh, wie zou er toch winnen? (Let vooral ook op de kneuzerigheid, bijvoorbeeld de manier waarop ze zwaaien naar het publiek.) 

Het was op het schoolplein.
‘Ik ben voor Jim!’
‘Nee joh, hij klinkt echt als een schaap. Jamai is veel beter!’
Ik had geen idee wie Jim noch Jamai was. Acteurs uit GTST ofzo? Nee, het bleken de kandidaten van de eerste Idols te zijn. Nou goed, als iedereen het er toch over had, wilde ik het ook wel zien. Het bleek nog leuk te zijn ook.

Nu, in 2012, zijn er vele zangtalentenshows op tv geweest. Idols, Popstars, the Voice en nog veel meer. Ik zal u even vertellen hoe dat gaat, zodat u nooit meer naar dit soort programma’s hoeft te kijken.

Allereerst zijn er de audities. Er zijn drie categorieën:
– Mensen die bizar slecht kunnen zingen.
– Mensen die redelijk kunnen zingen, maar niet goed genoeg.
– Mensen die bizar goed kunnen zingen.
De audities zijn goed te doen en zelfs leuk te noemen. Maar zodra ze voorbij zijn, raad ik je af om nog verder te kijken.

Want dan komen de liveshows. De zangtalentjes gaan dan live (of het echt live is, is altijd maar de vraag) optreden.
De liveshow begint met eindeloos gepraat (‘Het wordt weer een verrassende show. Waar moeten de kandidaten op letten, stom jurylid?’ etc.). Dan volgt een niet spectaculair en alles behalve verrassend optreden van een zangtalentje. Daarna weer oneindig lang gezeik (‘Wat vind jij ervan, onbekende persoon die een jurylid moet voorstellen? En jij dan, andere zeikerd van een jurylid?’). Elk optreden wordt bovendien onderbroken door reclames. Oh en tijdens de show zelf komt de sponsor (meestal een deodorantmerk) ook uitgebreid aan bod.
Na twee uur is eindelijk iedereen uitgezongen en kan er gestemd worden. Dat is wel een aardige duit (één euro voor een smsje), maar jeetje, stel je voor dat jouw favoriet níet zou doorgaan, dat is toch verschrikkelijk.
Denk je dat het afgelopen is, komt er nog een singoff tussen de twee mensen die het minst populair waren. Na een halfuur is dat gelukkig ook weer afgelopen en heb je je  zaterdagavond weer verspild.

Na de spectaculaire liveshows volgt een spectaculaire finale (het is al weken duidelijk wie er gaat winnen) en zul je helaas een kwalitatief goed tvprogramma moeten volgen (grapje, ik zou er niet één weten op de zaterdagavond) of natuurlijk een boek lezen (‘Wat is dat?’).

Nu niet denken dat je ooit nog iets van de winnaar gaat horen. Het spijt me, maar de smsjes waren zinloos. Jim en Jamai kwamen er nog redelijk goed vanaf en zijn de musicalwereld ingegaan. De rest heeft helaas hun oude baantje als vuilnisprikker of iets dergelijks moeten hervatten.

Hallo, ik ben Laura en ik ben superduperstoer

De Space Mountain (van buitenaf gezien dan).

Het kermisding. Sorry voor de slechte kwaliteit. Ik ben hier niet verantwoordelijk voor, ik heb de foto niet gemaakt, want ik zat in dat ding, keihard te gillen!

Misschien denk je dat ik zo’n meisje ben. Zo’n meisje dat gaat gillen als één van haar nagels scheurt (‘Oh my godddd, nu zijn mijn nagels niet meer gelijk en ik had net nieuwe nagellak op gedaan, oh my goddddd.’). Zo’n meisje dat nog geen vlieg durft dood te slaan. Zo’n meisje dat niet in achtbanen durft die over de kop gaan.

Ik kan u vertellen, dat ben ik niet. Ik houd er niet van als mijn nagels lang zijn (typt zo vervelend), dus geen last van nagels die scheuren. Vliegen mep ik met plezier dood, rotbeesten. En achtbanen… Daar gaat dit verhaal over.

Ik was zo’n meisje dat niet in achtbanen durfde die over de kop gaan. De Python in de Efteling? Nooit ingegaan, veel te eng. Ik was al blij dat ik in de houten achtbaan durfde.
En toen ging ik naar Disney.

Voor de derde keer. De eerste twee keren was ik sowieso nog te jong om in die achtbanen te gaan, maar no way dat ik nu wel ging. Nou oké vooruit, ik wilde wel met mijn broer in de Indiana Jones, dat durfde ik nog wel.
‘Hij gaat toch niet over de kop he?’
‘Nee joh.’

We gingen in de rij staan. Achter ons stonden veel, heel veel mensen. Elke minuut deden we een stap vooruit (het was druk) en kon je meer van de achtbaan zien. En toen zag ik het: hij ging duidelijk wél over de kop. Ik wilde terug, maar dat ging niet. Doodsbang stond ik daar, te trillen als een gek, ik kreeg bijna een hartaanval van angst, ik bezweek haast van de misselijkheid. Dit was het dan. Mijn leven. Vaarwel.
Ik viel bijna toen ik het wagentje instapte.
Ik wist zeker dat mijn hart uit mijn borstkas zou komen, zo hard bonkte hij.
No way dat ik dit ging overleven.
We begonnen te rijden. Steeds sneller en sneller en sneller en ja hoor, we gingen over de kop.

Ik vond het geweldig.

Daarna ben ik in de Rock and Roll Coaster geweest en drie keer in de Space Mountain (de vorige keer dat ik in Disney was, had ik geroepen dat ik daar nooit van mijn leven in zou gaan, hallo, ik was niet gek).

Een half jaar later ging ik naar de Efteling, voor het eerst in de Python. En man, wat was die saai vergeleken met de Space Mountain.

Daar bleef het niet bij. Van een meisjemeisje veranderde ik in een stoere chick (ik heb een hekel aan het woord chick, maar dat past hier wel goed bij). Ik was namelijk een keer op vakantie in Italië met vriendinnen. We kwamen langs een kermis. Daar was wat je op de tweede foto kunt zien. Een bol die met elastiek vastzit aan twee palen. De bol wordt heeeeeeeel hoog in de lucht afgeschoten (mensen worden zo klein als mieren en zelfs nog kleiner) en draait ook nog rond.

Niemand durfde. Ik en mijn vriendin wel. Mensen keken ons verbaasd aan. Waarschijnlijk riepen ze: ‘DOE HET NIET!’, maar ik ben niet zo goed in Italiaans. Jongens filmden ons, want dit was nog nooit vertoond.

Ik heb nog nooit van mijn leven zo hard gegild.

Sindsdien durf ik in elke achtbaan.

Dit is zeer ernstig: één van de meest voorkomende problemen op het station

Misschien ga jij altijd met de auto naar je werk of studie. Dat is werkelijk fantastisch (behalve voor het milieu), gefeliciteerd. Want je hebt namelijk niet te maken met het probleem dat ik zal beschrijven. Je hebt echter wel te maken met files, dure benzine en dat soort dingen, maar laten we het daar vandaag niet over hebben.

Goed, stel je eens voor. Dat is misschien lastig als automobilist, maar probeer een situatie te bedenken waarin je met de trein gaat (‘Ja, maar de trein is duur/duurt langer/vieze, asociale, achterlijke mensen/lang wachten/vertraging.’ ‘HET IS NIET ECHT.’). Goed. Laten we stellen dat je naar Amsterdam gaat, een dagje weg. Dat kan. Voordat je de trein kan nemen, moet je echter met de bus en de metro, omdat je in één of ander flutdorp woont met slechte verbindingen (dit is een voorbeeld, ik kan me hier bijvoorbeeld echt niet in vinden, mijn dorp heeft supergoede verbindingen, maar sommige dorpen blijkbaar niet). Dus je neemt de bus. Dikke prima. Je komt aan op het metrostation. Niet zo prima. De metro rijdt namelijk niet.

Let op: dit komt uiteraard maar héél zelden voor, maar het is dan ook een voorbeeld en ik bedoel, hoe realistisch zijn voorbeelden nou?

Goed, je eerste gedachte: wat vervelend nou (u mag daar een scheldwoord voor in de plaats zetten). Volgende gedachte: wat nu? Je rent samen met de rest van de menigte naar de informatiebalie en nadat je iedereen hebt weggeduwd door je ellebogen in hun gezicht te gooien, sta je voor de balie en krijg je te horen dat je bus nummer zoveel moet nemen. Na een helse rit (het halve metrostation zat in die bus, ademen was niet mogelijk) met bus nummer zoveel kom je bij het station aan. Je besluit op je horloge te kijken.

Het is twaalf uur. De trein gaat om één over twaalf.

Je hebt nooit hakken aan (voor de heren: in plaats van hakken kun je hier ook nieuwe, nette schoenen die je nog niet hebt ingelopen invullen). Nooit. Behalve als je je trein net wel net niet gaat halen.

Je rent als een gek. Die schoenen zaten al niet lekker, maar nu al helemaal niet. Je verliest één van je hakken. Je merkt het pas tien meter later. Je rent weer terug. Je ziet mensen lachend naar je wijzen. Er lopen twee slome kippen voor je. Je duwt ze opzij en ze vallen op de grond. Reclameborden flitsen langs je ooghoeken. Dat stomme perron is helemaal achteraan. Je voelt de blaren al. Je raakt buiten adem (ik moet echt vaker naar de sportschool, denk je). Je rent de trap op van het perron. Je verliest je andere schoen (je bent verdomme Assepoester niet). Je verzwikt je enkel en rolt een paar treden omlaag. Je moet nog één tree, je bent er bijna, je kan de trein al zien en: het fluitsignaal gaat en de deuren sluiten.

Je hebt je trein net niet gehaald.

Dit, lieve mensen, is verschrikkelijk. Zelfs als je je trein wel gehaald hebt, zou het verschrikkelijk zijn, want dan sta je daar als een astmapatiënt te hijgen. Iedereen denkt: jeetje, die mag wel eens naar de sportschool gaan. Je zweet je kapot, je hebt blaren, pijn aan je voeten en er is natuurlijk geen zitplek.

Dus laten we dit afspreken. Volgende keer als je iemand ziet rennen op het station, lach dan niet. Dit is één van de meest voorkomende problemen op het station. Het is werkelijk waar verschrikkelijk. Dus lach niet. Volgende keer ben jij het slachtoffer.

Het leukste dorp van Nederland

Ik woon in een dorp. Zo, dat is eruit. Het is door TMF (weet u nog, de tvzender die niet meer bestaat?) ooit verkozen tot leukste dorp van Nederland. Ik heb geen idee waarom. U moet weten, ik woon er al mijn hele leven lang. En dan krijg je te maken met een aantal zaken.

Stel je voor, je komt eens uit het dorp (‘Het is een wonder, dat dat kan! Hoe gaat dat dan?’ ‘Met de bus bijvoorbeeld.’ ‘Jeetje, dat die daar rijden joh.’) en je leert nieuwe mensen kennen. Zulke gesprekken gaan altijd hetzelfde, zo van: jahoeheetjijdanohenjijjaenwaarkomjijvandaandan.
‘Uit zus en zo dorp.’
‘Oh mijn god, zus en zo dorp? Haha, ben je een boer ofzo?’
Nu zijn er veel weilanden rondom het dorp, maar niet één is er van mij. Dus nee, ik ben geen boer (zelfs geen boerin en nee, ik ben ook niet op zoek naar een boer, al was die boer Henk wel leuk, wat, nee, ik kijk absoluut niet naar boer zoekt vrouw, stom programma hihi ahum). Niet alle dorpelingen zijn boeren. Laat dat even duidelijk zijn voor altijd. NOOIT MEER VRAGEN DUS.

Van die weilanden heb je er dus veel. Op weilanden staan schuurtjes. En in die schuurtjes bevindt zich, ja, goed geraden, wiet! Het hele dorp is verslaafd, behalve de gereformeerden (die doen het stiekem op zolder, net zoals tv kijken). Jaaa, dat wist je niet he? Ik ben de enige die clean is. Al een week.

Nog zoiets. Het centrum (‘Haha noem je dat een centrum?’) ingaan voor het één of ander. Je hebt nog geen stap gezet of je bent de eerste bekende al tegen gekomen. En dat zijn dus altijd nét die mensen die je niet aardig vindt. Denk je ‘Hoi!’ te zeggen en snel door te kunnen lopen, kom je ze in een andere winkel wéér tegen.

Ja, zo leuk is een dorp nou ook weer niet. Gelukkig ga ik verhuizen naar een ander dorp*.

(*Voor de mensen die nieuwsgierig zijn: morgen ietsje meer informatie hierover).

Gek mens met een gekke bril

Ik snuffelde rond in mijn vaders computerkamer. Computerkamer klinkt alsof het helemaal vol staat met computers, maar dat is niet waar (slechts eentje). Het staat eerder vol met wat mijn moeder troep noemt. Tussen de ’troep’ vond ik deze bril.

Hij staat me goed (maar wat niet he?). Ik heb zelfs mijn shirt ermee gematcht, want je moet alles kapot matchen. Maar ik ga vandaag geen style-advies geven (want dat doe ik al zo vaak op mijn blog, net zoals mijn Outfits Of The Day).

Ik vraag me af hoe mijn vader aan die bril komt. Hij komt uit de oertijd (grapjeeeeee), dus hij heeft de flowerpowerhippietijd nog meegemaakt. En dat is waar deze bril me aan doet denken. En dan natuurlijk vooral aan de typische bril van John Lennon, met dezelfde ronde glazen, alleen zijn deze blauw en net een tikje groter.

Misschien was mijn vader vroeger wel een spion en behoorde dit tot zijn vermommingsuitrusting. Of (wat minder spannend) misschien was mijn vader wel een flowerpowerhippie met lang haar en een kransje van madeliefjes, die alleen maar ‘Peace, love and understanding!’ kon roepen. Of hij heeft gewoon een slechte smaak en droeg deze bril zonder één of ander statement uit te dragen, behalve die slechte smaak dan.

Ik zou het natuurlijk aan hem kunnen vragen. Maar dat doet het mysterie teniet. Ik blijf wel gewoon gekke foto’s maken met die bril. Want dat is nog het leukste eraan.

Delen door nul is flauwekul


Dit is het enige dat ik aan mijn wiskundetijdperk heb overgehouden. Dat zegt wel genoeg, lijkt mij.

Wiskunde is nooit mijn beste vriend geweest.

Ik vond rekenen op de basisschool al stom. Toen kwam ik op de middelbare school. Nachtmerries. Huilen, schreeuwen, de haren uit mijn hoofd trekken. Waarom? Kansberekening, cosinus, standaardfuncties. En nog veel meer. Eigenlijk alles.

Ik deed vwo en had gekozen voor cultuur en maatschappij. Helaas kreeg je dan nog wel het vak wiskunde c, in de volksmond ook wel kneusjeswiskunde genoemd. Ik vraag me af hoeveel opdrachten ik uiteindelijk heb gemaakt. Want we zaten met zeven meisjes en één jongen in de klas (van wie er drie Laura heetten, joepie). We praatten over jongens of vervelende kindertjes die ook bij ons op school zaten. Elke les bedelden we om stroopwafels bij de leraar, die hij nog ging halen ook. Achteraf gezien is het een wonder dat ik überhaupt een voldoende heb gehaald voor wiskunde.

Want het moment kwam daar: het eindexamen wiskunde. Dat is meteen ook het moment dat je naar de afgelopen jaren kijkt en denkt: shit, ik had beter mijn best moeten doen.

Ik haalde een mager zesje, maar: ik had het gehaald! Nooit meer wiskunde, alleen maar simpele rekensommetjes die ik al op de basisschool heb geleerd. Mijn leven had weer zin.

Toch is me nog wat bijgebleven. Er was een leraar die ezelsbruggetjes verzon, zodat we de dingen beter zouden onthouden. Zoals de drietrapsraket en de truc met de duif. Geen idee meer wat het was. Maar één leus heb ik wel onthouden en zal ik jullie nog even meegeven. Het vat mijn wiskundekennis wel goed samen: delen door nul is flauwekul. Knoop dat maar in je oren.

(Mensen die nog eindexamen wiskunde hebben: succes!)

Oma Laura


Of ik word een oma met een knotje in. Kan ook. En ik had geen grijze pruik, dus dan maar een kinderlijke tekening.

Ik heb geen kinderen, laat staan kleinkinderen. Ik bedoel, ik ben twintig. Maar dat verandert niets aan het volgende: ik zou graag oma willen zijn.

Ik zie het al helemaal voor me. Ik ben de gekke oma (de andere oma is strenger, dus dat maakt mij automatisch de leukste). Ik bak koekjes met de kindertjes, ik maak taarten, ik hang slingers op ook al is niemand jarig, ik prijs tekeningen en knutsels (dat is geen woord, maar dat maakt niet uit), ik dans mee op J4 of hoe de nieuwe K3 dan ook zal heten. Ik heb grijze krulletjes (maakt niet uit dat mijn haar nu steil is en de kans heeeeeeeeeeeel klein is dat ik als oma krullen heb) en van die comfortabele omaschoenen aan. Een oma met wie je lekker kunt knuffelen. Een schattig omaatje op straat dat je vriendelijke gedag zegt. Een oma met twinkelingen in haar ogen. Oma Laura, dat word ik.

Want zeg nou zelf: kinderen krijgen zal vast leuk zijn (of nou ja, het bevallen lijkt me dan weer geen pretje), maar niet alleen maar.  Je moet die kinderen namelijk ook opvoeden. Als oma hoef je alleen maar leuke dingen te doen. Ik kan de kindjes zoveel snoep geven als ik wil. En als ik ze zat ben, zet ik ze voor de tv (als die er dan nog is). Of ik stuur ze naar hun papa en mama (muwhaha).

Ja, dat lijkt me wel wat, oma zijn. Maar oma word je niet zomaar: daarvoor moet je toch eerst moeder worden. Ik denk dat ik daar nog maar even mee wacht.

Goedemiddag, u spreekt met Linda van Veen


Dit is een voorbeeld van een gesprek. Het bedrijf waar ik werkte, heette dus geen ABC (ik ga niet zeggen hoe het wel heette). Je mag overigens zelf uitzoeken welke van de drie stemmen mijn echte telefoonstem is.

Stelt u zich even voor: het is december. Laura (dat is degene die deze blog schrijft, voor het geval u het nog niet wist) zit in geldnood. De kerstcadeautjes moeten nog gekocht worden en Laura heeft geen bijbaantje, behalve anderhalf uur bijles geven in de week, maar daar wordt een mens niet rijk van. Ze zoekt op het internet en dan vindt ze iets. Het is niet bepaald het meest leukste baantje dat ze kan verzinnen, maar ach, waarom ook niet?

Laura (ik dus) werd een telefonisch enquêteur.

Eén tip: word nooit een telefonisch enquêteur.

Dit werk kan iedereen. Je hebt hier bepaald geen hoog IQ voor nodig, het is zelfs beter om een wat lager dan gemiddelde intelligentie te hebben, anders word je horendol.

Dit is wat je moet doen: je zit achter een computer en je hebt een headset op. Je start het programma op en leest de enquête (die over iets saais zoals isolering gaat) door. Daarna ga je bedrijven bellen (of eigenlijk doet de computer dat voor je). Wanneer er opgenomen wordt, lees je de tekst op je computer voor (ja, er staat zelfs dat je ‘Goedemorgen’ moet zeggen). Wil de persoon aan de andere kant van de lijn mee doen met de enquête, dan lees je de vragen op en vul je de antwoorden in. Wil iemand niet meedoen, dan probeer je ze over te halen (‘Het is maar vijf minuten, meneer!’ ‘Zo kunt u uw klachten over het product kwijt, mevrouw!’) en anders vul je in dat ze niet willen meewerken. Als ze niet kunnen, zeg je: ‘Wanneer kan ik u terugbellen?’ en vul je dat in.

Dit moet je vier uur achter elkaar doen en als je zo debiel bent om twee shifts te doen acht uur achter elkaar.

Ik kan u vertellen: je wordt er helemaal gestoord van (of ik althans).
1. Je hoeft er niet bij na te denken.
Nu is dat voor sommige mensen met beperkte denkcapaciteiten heel fijn, maar ik vind een klein beetje uitdaging toch wel fijn.
2. Het is steeds hetzelfde.
Op een dag honderd keer dezelfde tekst oplezen zou kunnen vervelen.
3. Het gaat over saaie onderwerpen.
Ik ben niet geïnteresseerd in de isolering van gebouwen.
4. Er zijn mensen die zeuren.
En ik snap het helemaal. Er was één keer iemand, die ik ’s avonds belde, die vroeg: ‘Waarom bellen jullie me ’s avonds? Dan ben ik niet aan het werk. Waar slaat dat op?’ Eh ja, ik vind het ook debiel, meneer. Ikke ook niet snappen.

Natuurlijk moet je anoniem blijven als telefonisch enquêteur in verband met enge stalkers en dergelijke, dus mocht je zelf een naam verzinnen. Mijn naam was Linda van Veen. Als je gebeld wordt door Linda van Veen, hang dan meteen op. Of juist niet, want Linda moet wel een bepaald ratio (aantal geslaagde enquêtes) halen in een uur. Verder mocht je niet afsluiten met een simpele ‘Dag!’, nee, het moest ‘Dag meneer/mevrouw!’ zijn. En glimlach. Want mensen kunnen het aan je stem horen als je glimlacht. Klinkt raar, maar is wel zo.

Toch nog een lichtpuntje: er waren een paar mensen (mannen natuurlijk) die alleen maar aan de enquête hadden meegedaan, omdat ze vonden dat ik zo’n lieve stem had. Jullie mogen zelf beoordelen of dat daadwerkelijk zo is, want ik heb hierboven een geluidsfragment gedaan met een voorbeeldgesprek (En dat vind ik stiekem doodeng, wat als ik een debiele stem blijk te hebben? Of een vreselijk accent?)

Ik heb er twee weken gewerkt en werd toen opgenomen in een psychiatrische kliniek GRAPJE. Máár, de kerstcadeautjes waren in ieder geval binnen.