Kleding is moeilijk te begrijpen voor sommigen

20130228_154243
Ik heb een jasje (of colbert, hoe je het ook wil noemen). Een heel leuk jasje, al zeg ik het zelf. Als ik hem aantrek, krijg ik complimenten van vrouwen en modebewuste mannen (die laatsten zijn zeldzaam).

Maar er zijn ook nog gewone mannen in deze wereld. Gewone mannen valt het niet op dat ik iets nieuws aan heb, behalve bij dit jasje. Ze kijken ernaar, doen een stapje dichterbij, bekijken het nauwkeuriger. Ik zie het onbegrip in hun ogen verschijnen. Ze wijzen naar de broche gespeld op de linkerkant (die zat al bij het jasje, niet dat ik hem zelf erop heb gedaan).
‘Wat is dat?’
Ze hebben werkelijk geen idee. Eén keer antwoordde ik: ‘Ja, ik heb op een Engelse kostschool gezeten.’ en heel even werd dat geloofd.

Maar meestal reageer ik zuchtend.
‘Snap je dat echt niet? Esthetiek, jongen, esthetiek!’
Maar die mannen weten niet wat esthetiek is, denken alleen in termen van lekkere billen en voorgevels.

Ook hieruit wordt maar weer duidelijk: vrouwen kleden zich niet voor de mannen (want dan zouden ze niets aanhebben), want mannen begrijpen er he-le-maal niets van.

Lieve mede-busreizigers: raak me niet aan!

Ik ben een klein meisje en neem niet veel ruimte in. Waar extreem volslanke mensen twee vliegtickets moeten kopen, voldoet bij mij een halve stoel wel. Daarnaast kijk ik niet boos genoeg, want in de bus gaan er altijd wel mensen naast me zitten.

En daar zit het probleem in.

Het zijn niet eens hele dikke mensen (wat ik wel logisch zou vinden, want ik heb een halve stoel en zij anderhalve stoel, dus reken maar uit). Meestal zijn het van die mannen, die lekker breeduit gaan zitten met hun fancy iPad 5 of broadsheetkrant.

Ze zitten dus naar hun vrouw te mailen dat ze moeten overwerken/naar hun minnares te mailen dat ze er zo aankomen en dat ze de zweepjes (ze leest 50 shades of grey) alvast klaar moet leggen of lezen in de krant over oorlog, honger en milieuvervuiling. En daar hebben ze de ruimte voor nodig ook. Nu is er toevallig ruimte, omdat ik dus een pietepeuterig klein meisje ben (je moet echt heel goed kijken om mij te zien, want je kijkt makkelijk over me heen), maar dat wil niet zeggen dat ik helemaal uit lucht besta. Die (meestal) mannen wagen het dus om, ja, je hoort het goed, met hun mouw of leren aktetassen, soms zelfs hun hand (!!!) me aan te raken. Kom nou zeg.

Er is niets zo vervelend als ’s morgens in de bus zitten (sowieso), terwijl de wifi van Arriva het niet doet (dit is altijd het geval), de shuffle-functie van je mp3 weer niet de leuke liedjes weet te vinden en dat dan ook nog eens zo’n manspersoon je aan durft te raken, terwijl je verdomme al helemaal in het hoekje zit in een wanhopige poging geen menselijk contact te krijgen. Uiteraard begint de buurman ook hard te hoesten, zodat de bacillen in het rond vliegen. Terwijl jij een stukje opschuift, gaat je buurman nog wat breder zitten.

Het is me gewoon net iets te knus. Als het, ik noem maar iemand, Joseph Gordon-Levitt zou zijn die naast me zat, dan had ik uiteraard geen probleem gehad met wat contact. Maar om de één of andere duistere reden is hij het nooit die naast me zit.

Gelukkig kan het altijd erger. Opgepropt met zijn allen in de trein. Dan ben ik toch wel blij dat ik met de (niet zo volle) bus naar mijn stage ga.

;)

Smiley’s zijn ontzettend fijn. Bij geschreven tekst weet je soms niet op wat voor toon iemand iets bedoelt. Gelukkig kunnen smiley’s daarbij helpen. Maar er is één smiley waar ik een ongelooflijke hekel heb: de knipoog ;).

Je moet deze knipoog niet vergelijken met de real life-knipoog, want ze verschillen als dag en nacht. De real life-knipoog wordt gebruikt bij een grapje of tijdens het flirten (dat laatste is niet aan te raden, want dan kom je als een engerd over). Knipogen gebeurt vooral tegen kinderen en bij mij.

Waar de real life-knipoog een redelijk vrolijk fenomeen is, geldt dat echter niet voor de smiley. De smiley is voor de arrogante, kijkmijeensbeterzijn betweter. Heb je een spelling- of taalfout gemaakt? AKMEBZB verbetert je wel even: ‘Ik heb altijd geleerd dat het ‘ik word’ is in plaats van ‘ik wordt’ ;).’ Je stelt een domme vraag (‘Heb jij Twilight gelezen?’) en je krijgt als antwoord: ‘Nee, natuurlijk niet ;)’.

Waarschijnlijk gebruiken heel veel mensen de knipoog-smiley ook zonder het op die manier te bedoelen, maar toch komt het zo over. Ik pleit ervoor om een :) te gebruiken in plaats van ;). Dat komt veel vriendelijker over! Wie doet er met me mee?

(Heb ik het zelf dan nooit gedaan? Jawel, als iemand anders het gebruikt op een arrogante manier en ik diegene kan overrulen/dissen. Wat je geeft, kun je terug verwachten!)

Fietsen is stom

Kijk, fietsen is best te doen. Als het niet waait. Of regent. Of heel koud is. Maar het punt is dat dat het zo ongeveer 90% van de tijd is in Nederland. Die wind is natuurlijk tegen je gekeerd. De regen valt als je je regenbroek niet aan hebt (oh wacht, die heb sowieso niet). En de kou komt je tegemoet wanneer je dat oh zo leuke, maar oh zo niet warme jasje aan hebt getrokken. Lang leve Nederland.

Als dat nou het enige was, ja, dan zou ik het wel overleven. Ik ben immers niet van suiker. Op een Legoblokje staan is veel erger dan fietsen met vervelend weer. Maar je raadt het al: dat is dus niet het enige.

Je kijkt op een willekeurige website die je het weer vertelt. Steekt je hoofd uit het raam, want je vertrouwt die sites nooit. Hmm, het is inderdaad koud ja. Vandaag doe je maar die superdikke Minnie Mouse-trui aan (die heb ik helaas niet). Als je buiten de trap af loopt, vind je het al raar dat je het niet koud hebt. Je hebt het namelijk AL-TIJD koud. Ach, dat komt vast nog wel. Je gaat fietsen (tegenwind, miezerregen, automobilisten die je geen voorrang geven) en na vijf minuten begin je het toch wel erg warm te krijgen (let wel: je moet nog vijftien minuten fietsen). Nee, dat is een understatement, je hebt het werkelijk waar bloedje heet. Als het kon, zou je alles uittrekken, maar ja, om nou midden in Leiden te gaan streaken, is ook weer zo wat. Dus doe je maar een knoopje van je jas open. En nog een knoopje. En nog een knoopje (je hebt maar drie knopen). Zo fiets je verder, met je jas open, maar wel een sjaal om. Wandelaars, met mutsen op en dikke handschoenen aan, kijken verbaasd naar je.
‘Dat is die gek uit Oegstgeest.’ roepen sommigen.
Je Minnie Mouse-trui is doordrenkt door het zweet als je op de plaats der bestemming bent. Je parkeert de fiets en gaat naar binnen. Na tien minuten begin je te bibberen: het is zo ongelooflijk koud!

En dat is waarom fietsen stom is.

De horror: bad vijf

Ik was nog maar een klein Lauraatje (‘Huh, maar je bent toch nog steeds klein?’) toen ik op zwemles ging. Je wilt natuurlijk niet verdrinken wanneer je naar zee gaat, dat is zonde.

Je begint, vanzelfsprekend, in bad één. Bad twee volgde. En daarna kwam bad drie.

Bad drie betekende: het diepe in. Het is niet dat ze je erin gooien en je ziet maar hoe je het redt. Je mocht zo’n geel dingetje meenemen om je aan vast te houden.
Ik stond op de rand van het muurtje en ik keek naar beneden. Bad drie was diep. Heel diep. Tussen mij en het rimpelige water zaten tientallen, zo niet honderdtallen, meters. Nee, dat water ging ik niet in.

Naast mij stonden de twee badjuffen. De dikke badjuffrouw keek hoe ik treuzelde.
‘Hup, springen!’ zei ze.
Het water maakte kringen, terwijl de andere kinderen sprongen alsof het niets was. De witte tegeltjes op de bodem staarden me dreigend aan. Mijn knieën knikten tegen elkaar en niet alleen vanwege de kou.
‘Komt er nog wat van?’
Ik was bijna niet te verstaan.
‘Ik durf niet…’
De andere, dunne, badjuf legde een hand op mijn schouder en keek me vriendelijk aan.
‘Het hoeft niet als je niet wil.’
De dikke badjuf sloeg haar hand weg en wees dreigend in de verte: ‘Als je niet springt, dan moet je naar bad vijf.’
Ik volgde haar vinger. Bad vijf was zo mogelijk nog dieper dan bad drie. Aan de rand stond de badmeester, armen over elkaar, me dreigend aan te kijken. Ik zou bad vijf nooit overleven.

Hoe het afgelopen is, kan ik me niet goed herinneren, maar aangezien ik inmiddels mijn A- en B-diploma heb, zal ik wel gesprongen hebben. Maar de horror van bad vijf blijft me achtervolgen in mijn ergste nachtmerries.

Hoe mijn dag eruit ziet als ik grijs en gerimpeld ben

Blogonderwerp bedacht door: Jana.

Er sjort iemand aan mijn arm.
‘Laura, wakker worden.’
Voor me zie ik een veelkleurige waas waarmee ik getrouwd ben. Ik grijp mijn bril die op het nachtkastje ligt en snauw tegelijkertijd: ‘Jahaaaaa.’
Plichtmatig geef ik mijn man een kus en draai me nog even om, maar hij is onverbiddelijk.
‘Bingo begint om tien uur. Opstaan.’
Pas als ik een halfuur later het brood in mijn mond stop, besef ik dat ik mijn kunstgebit ben vergeten. Nou ja, dan maar pap eten. Ik probeer de krant te lezen, maar ze maken die lettertjes steeds kleiner. Tot mijn schrik zie ik dat de kruiswoordpuzzel al ingevuld is.
‘Gerard! *ofeenanderewillekeurigeoudemannennaam*’ roep ik. ‘Het is mijn dag om de kruiswoordpuzzel te maken.’
Gerard krabt aan zijn bijna kale hoofd.
‘Wat, is het dan al dinsdag?’
‘Ja, je vroeg net ook al wat voor dag het was.’
Nou ja, dan maar breien, terwijl ik omroep Max kijk. Ik doe een paar pasjes mee van ‘Nederland in beweging’, maar het is me te vermoeiend. De trui die ik voor mijn kleindochter brei, is al bijna af. Wat zal ze er blij mee zijn!

Bij de bingo is het aardig druk.
‘Ik krijg binnenkort een nieuwe heup.’ zegt de vrouw die naast me zit.
‘Mijn kleinzoon wordt dokter.’ zegt de man ertegenover.
Ik wil over de pijn in mijn rug beginnen, maar dan start de bingo. Net zoals vorige keer win ik net niet het koffieapparaat. Dat is maar goed ook, want ik heb geen idee hoe die moderne dingen werken.

’s Middags komt mijn dochter op bezoek met haar kinderen, net als ik de trui af heb.
‘Kijk Beautiful Hope Spijker,’ zeg ik tegen mijn kleindochter. ‘Heeft oma voor jou gemaakt.’
Haar gezicht betrekt, maar dat is waarschijnlijk omdat ik haar bij haar volledige naam heb genoemd.
‘Pas hem maar.’
‘Maar oma, dat is veel te warm.’
Uiteindelijk past ze hem toch, maar ze trekt hem daarna meteen weer uit en gooit hem in de hoek.
‘Ze maken de letters steeds kleiner in de krant,’ zeg ik tegen mijn dochter. ‘Belachelijk.’
‘Mam, koop gewoon een nieuwe leesbril.’
Ik schud mijn hoofd.
‘Daar krijg ik niet genoeg pensioen voor.’
‘Koop dan niet steeds gebak als wij langskomen. En bovendien kost zo’n brilletje maar vijf euro bij de Hema.’
Ik kijk haar strak aan.
‘Ik koop wat ik zelf wil.’

Wanneer ze een uurtje later, veel te kort naar mijn mening, ik kon niet eens vertellen over mijn nieuwe punnikclubje, weer weg zijn, ligt de trui nog steeds in de hoek. Ach, die Spijker ook, zeker vergeten. Kinderen van vandaag hebben ook zoveel aan hun hoofd.
Gerard en ik maken vervolgens een wandelingetje.
‘Loop niet zo hard!’ roep ik, maar hij verstaat me niet. Hij zet ook nooit zijn gehoorapparaat aan, die man.
Op een bankje rusten we uit. Ik zeg iets over het weer en Gerard bromt wat. Een jong stelletje loopt langs ons.
‘Ik vind bejaarde stelletjes zo lief he.’ zegt het meisje. De jongen bromt wat.
Wat een naïviteit.

We nemen een advocaatje met slagroom en gaan dan naar bed. Ik slaap in met Gerards warme arm om me heen.
Morgen begin ik aan een sjaal. Voor mijn kleindochter. Wat zal ze blij zijn!

(Of zo natuurlijk)

Veelvoorkomend fenomeen: scriptiestress

Er zijn vier reacties mogelijk op de vraag: ‘Hoe gaat het met je scriptie?’

1. De scriptieschrijver veegt alle borden van tafel, stampt op de grond en schreeuwt of je ver-dom-me NOOIT meer wil vragen.
2. Er verschijnen zweetdruppeltjes op het voorhoofd van de scriptieschrijver, zijn linkeroog knijpt hij steeds samen en daarna begint hij te hyperventileren.
3. De scriptieschrijver begint onbedaarlijk te huilen en snuit al je zakdoekjes vol (juist als je zelf verkouden bent natuurlijk).
4. Je krijgt als antwoord: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ en de scriptieschrijver staart apathisch voor zich uit of begint over iets anders.

Deze reactie komt nooit voor:
– ‘Goed!’

Ik heb wel eens papers geschreven (ja, echt waar). Dat zorgt voor stress, uitstelgedrag en depressieve gedachten. Maar daar ben je een week, misschien twee weken mee bezig. Daarna kun je weer je favoriete serie gaan downloaden volgen. Over een scriptie doe je maanden. Mijn vrienden en familieleden reageerden zoals bovenstaand op deze klus.

Als ik iedereen moet geloven, is een scriptie schrijven zoals het beklimmen van de Mount Everest, de laatste aflevering van Downton Abbey of het onvrijwillig lezen van Fifty Shades of Grey, maar dan tachtigduizend keer erger.

Helaas zit ik alweer in mijn derde jaar. Je weet dat betekent. Ik moet ook een scriptie gaan schrijven. U begrijpt: ik sta doodsangsten uit.

Wiskunde is een onwijs gaaf vak

Blogonderwerp bedacht door: Erik, die ik ken via mijn studententoneelvereniging en, je raadt het al, Wiskunde studeert.

Die Erik. Dacht dat hij me even te pakken had met dit blogonderwerp. Maar ik wist meteen iets. Want ondanks mijn intense hekel aan kansberekeningen en normaalverdelingen, kan ik toch ook beweren dat de laatste twee jaren van de middelbare school wiskunde een onwijs gaaf vak was. En wel hierom:

Ik deed wiskunde C, ook wel kneusjeswiskunde geheten. Dat is voor de kneusjes op het vwo die het profiel cultuur & maatschappij hebben gekozen. Het moet natuurlijk niet teveel op een pretpakket lijken, dus hebben ze wiskunde C bedacht. We kregen een docent, die ik voor het gemak meneer Te Groot Zwart T-Shirt (TGZTS) zal noemen, omdat, nou ja, dat kun je vast wel raden. De klas bestond uit zeven meisjes en één jongen. Arme, arme jongen.

De lessen zagen er ongeveer zo uit:
Meneer TGZTS: ‘Jongens, maak de eerste vijf sommen van hoofdstuk zeven en dan bespreken we die over een half uur.’
We deden een poging.
We faalden.
‘Pfff, ik snap hier echt niets van.’
‘Nee, echt he? Weet je waar ik trouwens ook niets van snap: dat Marietje en Diederik wat met elkaar hebben?’
‘WAAAAT neeeee, dat meen je niet! Maar Marietje vond Pietje toch leuk?’
‘Nee joh, allang niet meer, vorige week stond ze nog te zoenen met Gerard-Jan-Kees.’
Meneer TGZTS zuchtte en daardoor verschoof de aandacht weer naar hem.
‘Meneeeeeeer, wilt u stroopwafels halen?’
Hij lachte, ongemakkelijk, want hij wist dat hij er niet onderuit kon komen.
‘Ik heb vorige week al stroopwafels gehaald.’
‘Maar we vergaan echt van de honger.’
‘Jullie hebben net pauze gehad!’
‘Awww toeeeee, meneeeeeer.’
We zetten een aanval met behulp van onze puppy-oogjes in en al snel ging meneer ervandoor, maar ‘Alleen als jullie de eerste vijf sommen hebben gemaakt als ik terugkom!’
Hij kwam terug. Een enkeling was tot som twee gekomen. Terwijl we smikkelden van onze stroopwafels, begonnen we het vragenvuur.
‘Meneer, hoe heeft u uw vrouw eigenlijk ontmoet?’
Hij zuchtte.
‘Ga nou maar wiskunde maken.’
‘Maar liefde is ook chemie!’
‘Ja en dus geen wiskunde.’
‘Nou en, chemie en wiskunde is allebei bèta. Ah toeeee, vertel.’

Die twee jaren was wiskunde een onwijs gaaf vak. Ik gaf een presentatie over logica met voorbeelden over stroopwafels, want dan kon gewoon en haalde zo mijn cijfer een beetje op. We roddelden. We lachten. We ondervroegen meneer TGZTS over zijn liefdesleven. We aten stroopwafels, heel veel stroopwafels. En het mooiste van alles: we deden vooral heel weinig aan wiskunde.

Coltruihorror

Mijn moeder is verschrikkelijk. Niet zo verschrikkelijk als de oppas die me peer op brood liet eten, maar ze komt er toch wel akelig dichtbij in de buurt.

Het was zo rond oktober/november. De dagen werden korter en daarmee ook kouder. Ik kan mijn leven lang al alleen maar volledig functioneren bij temperaturen hoger dan 10 graden. Dat is vervelend. Maar er zijn vervelendere dingen in het leven.

Mijn moeder dacht, toen ik nog een klein (goed, ik ben nog steeds klein) kindje zonder vrije wil was, namelijk de oplossing te hebben gevonden voor mijn handicap: een coltrui. Ik krijg kriebels bij het woord alleen al. Laatst werd ik badend in het zweet wakker, omdat ik erover gedroomd had. Die nachtmerrie keert elke herfst weer terug.

Een coltrui klinkt in theorie goed. Het houdt je arme, kwetsbare, dunne, koude nekje warm (‘Wacht, zijn daar niet sjaals voor uitgevonden?’ Dat zou je denken ja, maar misschien was mijn moeder daarvan niet op de hoogte). In de praktijk ben je de hele dag bezig om te voorkomen dat je stikt. Want zo’n sjaal kun je nog afdoen als je eenmaal binnen bent en tegen de kachel leunt. Maar aan een coltrui zit je vast. En je kan hem ook niet uitdoen, want dan ziet iedereen je Jip en Janneke-hemdje. Echt, ik draag nog liever een korset.

Op een dag was het gelukkig zo ver: ik had de volmacht over welke kleding ik aantrok. Mooiste dag van mijn leven (nou ja, dat was natuurlijk de dag waarop ik mijn wiskunde-eindexamen voltooid had, op één na mooiste dag dan).

Ik heb sindsdien nooit meer een coltrui gedragen. Maar de nachtmerrie is gebleven.

Terug naar Oegstgeest: de buurtjes

20121217_142809

Ik woon nu meer dan drie maanden in Oegstgeest. Dit is geen vrijstaande villa (wat je waarschijnlijk zou verwachten), maar een studentenwoning die ik deel met één huisgenootje. Dit betekent vanzelfsprekend ook dat ik buren heb.

Ze zeggen wel eens: beter een goede buur dan een verre vriend. Ik heb geen idee hoe mijn buurtjes heten, maar toch zal ik ze even aan jullie voorstellen (hieronder reken ik ook de buurtjes van de buurtjes en daar weer de buren van).

– De plantjesburen (zie foto).
Groen is cool. Dat weten deze buren ook wel. Bij gebrek aan een tuin (ja, we hebben allemaal een balkon dat we moeten delen met onze buren van de ene kant, maar daar past krap één stoel op, dus dat mag de naam balkon niet eens krijgen) gebruiken ze de galerij. Want ja, die plantjes zijn toch wel erg leuk. Je eigen bieslook kunnen knippen enzo. Ik heb er dan ook geen bezwaar tegen (behalve als het gewaaid heeft en ik mijn lenigheid moet gebruiken om ze te ontwijken). Ik vind het wel handig. Als ik munt nodig heb, kan ik dat gewoon pakken (dat is een grapje, want ik gebruik nooit munt). Handig, zulke buren!

– De luie buren.
Deze buren hebben een probleem. Ze hebben namelijk geen kracht in hun armpjes. Ze kunnen nog net de energie opbrengen om de vuilniszak op de galerij neer te zetten, maar om dan heeeeeelemaal de trap af te gaan met zo’n zak, nee, dat is echt veel te zwaar. Gelukkig staat dat wel mooi, vijf van die stinkende vuilniszakken op een rij.

– De rookburen.
Roken is zó gele zwemslip, dat weet iedereen, behalve mijn buurtjes. Soms kom ik ze tegen, terwijl ze gezellig staan te blauwbekken in de kou. Een plastic bekertje vol afgebrande peuken staat ter uitnodiging voor de deur. Als ik ze groet, krijg ik een schorre ‘Goedemorgen.’ terug. Hoestend weet ik nog net de trap te bereiken. De volgende keer ga ik de andere kant op (dat kan namelijk ook, zo functioneel, die flat van mij).

– De ik groet je altijd chagrijnig terug, behalve als ik mijn pakketje bij je af moet halen-buren.
De meneer van Post NL heeft mij gevonden. Eén keer vroeg hij mij of ik een pakketje in ontvangst kon nemen voor de buren en ik, engel dat ik ben, zei ja. Sindsdien komt hij elke dag langs met minimaal tien pakketjes. Die pakketjes zijn altijd voor meneer de chagrijn. Wanneer ik hem tegenkom en groet (ik groet mijn buurtjes altijd, beter een goede buur…), kan hij er nog net met moeite een ‘Hallo’ uitpersen. Maar als ik een pakketje van hem in bezit heb en hij aanbelt, straalt hij als een mooie zondagmorgen. Ik vind het verdacht.

– De toneelburen.
Technisch gezien niet mijn buren, aangezien ze op een andere verdieping wonen, maar who cares? Iedereen in de flat is mijn lieve buur! Dit zijn de beste buren, want ze roken niet, groeten vriendelijk, ik kan hun vuilniszakken toch niet ruiken en ze zitten bij de leukste toneelvereniging van Leiden.

U merkt het al: we zijn één grote familie. De gezelligste familie van Nederland (oh nee wacht…).