Ik heb de knapste en slimste kat van de wereld.
(niet lezen als je niet van katten houdt en al helemaal niet van mensen die tegen hun katten praten)
Uiteraard inclusief babystemmetje.
Als ze stout is geweest:
– ‘Dat doen we niet he!’ Ik wijs dan ook met mijn vinger, waar ze vervolgens aan begint te ruiken en te likken.
– ‘FOEI, DIKKIE, FOEI.’
– ‘Dat vindt baasje niet zo leuk.’
Als ik wegga:
– ‘Doei Dikkie! Ik ben zo weer terug. Love you!’
– ‘Doei Dikkie.’ (als ik boos op haar ben)
– ‘…’ (als ik heel erg boos op haar ben)
Als ik terugkom en ze met haar pootjes tegen het raam om me zit te wachten:
‘Heb je me zo gemist? Heb je me zo gemist? Ik jou ook hoor. Ja. Jaaa. Wie is een lief poesje? Ja, dat ben jij.’
Als ze lief doet:
‘Ik hou zoveel van jou. Je bent de mooiste kat die er is.’
Als ze stom doet:
‘Je bent echt de stomste kat die ik ken.’
Als ze na tachtigduizend pogingen eindelijk het veertje te pakken krijgt tijdens het spelen:
‘Wat kan jij goed jagen zeg!’
Als ze uitglijdt door de gladde voer of gewoon onhandig doet:
‘Jij bent niet zo’n slim poesje hè?’
Als ze naar me kijkt:
‘Miauw.’ (en dan in stilte juichen als ze terug miauwt).