Dit is een motor

Dit is een motor. Ik kan me een tijd herinneren waarin het gele koplicht (of wat dat ook mag voorstellen) zo hard blonk dat het pijn deed aan je ogen. Als je nu op de motor zou zitten, wat ik je niet kan aanraden met jouw gewicht (‘Noem je me nou dik?!’), hoor je een piepend geluid en waarschijnlijk gekrak, door jouw gewicht dus. Maar vroeger bewoog hij soepeltjes.

Nu moet u weten, ik heb op die motor gezeten. Jawel, ik ben een stoere motorchick. Ik weet niet wanneer de laatste keer was, maar het zal toch heus wel meer dan tien jaar geleden zijn. Ik zocht naar kapoentjes, maakte koprollen op het klimrek, knikkerde en reed op de motor. Ik kwam er alleen geen meter op vooruit, dat was wel jammer.

Soms ging iemand op de motor zitten en een ander achterop de motor staan. Ik hoop dat mijn ouders dit niet lezen, anders mag ik nooit meer naar de speeltuin, want dit is uiteraard erg gevaarlijk. Toch hebben we het allemaal overleefd.

En nu staat die motor daar dus nog steeds, gehavend en met een verdrietige blik in zijn ogen (ja, dat kan ik zien).
‘Waarom rijdt niemand meer met mij?’ staat er in die ogen geschreven.
Ik durfde hem het antwoord (‘Kindertjes vinden smartphones veel interessanter.’) niet te geven. En ik durfde ook niet op hem te zitten, want nou ja, krak.

Dus liet ik hem achter. Arme motor. Binnenkort wordt hij vervangen door een stoeptegel.

R.I.P. Motor. Voor altijd in ons hart.

De Bergen


Zo ziet het er nu uit.

Natuurlijk deed ik vroeger aan tikkertje, verstoppertje en stoepkrijten. Maar er was nog iets. Iets wat veel spannender was: naar de Bergen gaan.
‘Eh Laura.’ denk je nu. ‘Bergen? In Nederland? In Zuid-Holland nota bene?’
Nee, lieve lezer, het waren geen echte bergen. Het waren zelfs amper heuvels te noemen. Maar in de verbeelding van een klein kindje kunnen dat heus wel bergen zijn.

Het waren dus heuveltjes, aan de rand van de wijk. Het was Woest en Wild daar. Er groeide van alles, maar vooral onkruid. En als je een stukje verder liep, kwam je bij het ‘strandje’, want het ligt aan een rivier. We hadden ook een geheime plek, die ieders geheime plek was. Lopen over de rotsen, troep verzamelen, doen alsof je in een avonturenboek beland was.

We hadden zelfs een eigen hond. Of nou ja, het zal vast iemands hond geweest zijn, maar die hond liep er altijd rond, in de Bergen. Hoe hij heette, weet ik niet meer, maar zeker weten dat hij ons beschermen zou, mocht er wat gebeuren.

En nu? Nu ben ik twintig en zijn de Bergen verdwenen. Er staan villa’s, er is een fietspad en een voetbalveld. En er is gras. Heel veel gras. Maar als ik mijn ogen dicht doe, weet ik nog precies hoe het eruit ziet.