Was het nog maar vroegergevoelens

Mijn favoriete boeken van vroeger kwamen van een schrijfster met dezelfde naam: Laura Ingalls Wilder. De televisieserie vond ik geen drol aan, maar die boeken, jongens. Die heb ik sowieso het meest herlezen van alle boeken die er beschikbaar waren in de bibliotheek van het dorp. Ik wilde dat mijn vader ook een huis van hout voor ons bouwde. Dat al het snoep een cent kostte. En ik maakte naamkaartjes, net als Laura, maar ik wilde ze niet uitdelen aan mijn vrienden, want zoiets was al honderd jaar niet meer in.

Ook las ik Ronja de Roversdochter. Dat speelde ik na door te doen alsof buddy (weten jullie nog wat dat was? Van dat kneedgum wat toen hip was) het brood was dat zij maakte, onder mijn bureau zittend op een deken.

Een paar jaar geleden heb ik ‘Brief voor de koning’ weer herlezen. Alles zag ik weer hetzelfde voor me als vroeger. Ik wilde ook ridder zijn en spannende avonturen beleven, al was het maar in mijn hoofd.

Maar nu zit mijn hoofd vol zorgen. Studie, werk, toekomst. Dat is wat ik nu aan mijn bureau doe, ik zit er nooit meer onder. Geen plek voor kinderlijke fantasieën, landen ver weg die niet bestaan, het bouwen van hutten. Maar heel soms komen ze toch weer tevoorschijn: die was het nog maar vroegergevoelens.

 

Broertje, ik heb je

Mijn broertje is vandaag 21 geworden. 21, dat betekent volwassen in alle opzichten. Hoe dan? In mijn hoofd blijft hij voor altijd zes, een schattig jongetje met een iets te groot hoofd en ondeugende ogen.

In groep twee zette hij al de hele klas tegen de juf op. Op een gegeven moment riep de school mijn ouders op om te komen. ‘Mogen we hem wat strenger aanpakken?’ vroegen ze. Dat mocht wel.
Tijdens zwemles had mijn broertje geen zin om onder water te zwemmen (wie wel), dus zorgde hij er gewoon voor dat niemand luisterde naar de zwemjuf. Zo doe je dat.

Je zou denken dat hij nu op zijn minst een dictator is geworden, maar niets is minder waar. Oké, hij schreeuwt heel vaak naar zijn medespelers tijdens het gamen, maar hij is ook bezig met een lerarenopleiding Duits. En iedereen weet dat leraren Duits niet zoveel gezag hebben (jawohl).

21 dus. En mijn broer is ook al 30. Ooit was mijn broertje zes, ik tien en mijn broer zestien. Dat vonden we heel grappig. Nu schijnen we alledrie volwassen te zijn. Gekkigheid, zeg ik je, gekkigheid.

Alleen voor gevorderden: de eendjes voeren

IMG-20140312-WA0003

Mijn opa en oma woonden praktisch naast de peuterspeelzaal waar mijn broertje (en daarvoor ook mijn broer en ik) op zat. Voordat mijn opa en ik hem echter ophaalden, gingen we eerst naar de sloot om de eendjes te voeren. Als zesjarige zijn er weinig dingen leuker te bedenken dan dat.

Als tweeëntwintigjarige trouwens ook. Als ik bij oud brood moet kiezen tussen een tosti of de eendjes, dan gaan de eendjes voor. De eenden in Oegstgeest zijn inmiddels moddervet geworden en zinken naar de bodem als ze een poging tot zwemmen vernemen. Niet doorvertellen, maar dat is dus mijn schuld.

Nu moet je niet denken dat de eendjes voeren iets is wat iedereen kan. Het vereist techniek. Het is net als voetbal. Je hebt mensen die een beetje tegen de bal aan trappen en je hebt Cruijff. Zo heb je ook mensen die gewoon lukraak her en der een stukje brood gooien en je hebt mij.

Allereerst is het belangrijk dat je bij een bruggetje gaat staan. Het is half niet zo leuk als de eendjes in het gras liggen te luieren, ze moeten er wel wat werk voor verrichten. Je gooit één stukje in het water en opeens komen eenden van alle mogelijke hoeken vandaan. Dat is nou mooi. Nu moet je dus niet als een gek dat zakje met brood leeggooien. Je gooit stukje voor stukje en je gooit het doelgericht. Je moet je richten op één bepaalde eend, het liefst de achtergestelde. Waag het niet om te geven aan de pestkoppen, want die zijn stom. Je hebt altijd de slimme eend, die bijvoorbeeld aan de zijkant gaat staan op het gras. Slimheid moet je belonen. Ik verwacht niet dat je mijn niveau zult bereiken, maar je kan het op zijn minst proberen.

Er komt altijd het moment dat het brood op is. Dat is een treurig moment. Wanneer dat gebeurt, moet je naar huis gaan en jezelf brood voeren. Het liefst een tosti. Dan wel ja. Dan wel.

De horror: bad vijf

Ik was nog maar een klein Lauraatje (‘Huh, maar je bent toch nog steeds klein?’) toen ik op zwemles ging. Je wilt natuurlijk niet verdrinken wanneer je naar zee gaat, dat is zonde.

Je begint, vanzelfsprekend, in bad één. Bad twee volgde. En daarna kwam bad drie.

Bad drie betekende: het diepe in. Het is niet dat ze je erin gooien en je ziet maar hoe je het redt. Je mocht zo’n geel dingetje meenemen om je aan vast te houden.
Ik stond op de rand van het muurtje en ik keek naar beneden. Bad drie was diep. Heel diep. Tussen mij en het rimpelige water zaten tientallen, zo niet honderdtallen, meters. Nee, dat water ging ik niet in.

Naast mij stonden de twee badjuffen. De dikke badjuffrouw keek hoe ik treuzelde.
‘Hup, springen!’ zei ze.
Het water maakte kringen, terwijl de andere kinderen sprongen alsof het niets was. De witte tegeltjes op de bodem staarden me dreigend aan. Mijn knieën knikten tegen elkaar en niet alleen vanwege de kou.
‘Komt er nog wat van?’
Ik was bijna niet te verstaan.
‘Ik durf niet…’
De andere, dunne, badjuf legde een hand op mijn schouder en keek me vriendelijk aan.
‘Het hoeft niet als je niet wil.’
De dikke badjuf sloeg haar hand weg en wees dreigend in de verte: ‘Als je niet springt, dan moet je naar bad vijf.’
Ik volgde haar vinger. Bad vijf was zo mogelijk nog dieper dan bad drie. Aan de rand stond de badmeester, armen over elkaar, me dreigend aan te kijken. Ik zou bad vijf nooit overleven.

Hoe het afgelopen is, kan ik me niet goed herinneren, maar aangezien ik inmiddels mijn A- en B-diploma heb, zal ik wel gesprongen hebben. Maar de horror van bad vijf blijft me achtervolgen in mijn ergste nachtmerries.

Coltruihorror

Mijn moeder is verschrikkelijk. Niet zo verschrikkelijk als de oppas die me peer op brood liet eten, maar ze komt er toch wel akelig dichtbij in de buurt.

Het was zo rond oktober/november. De dagen werden korter en daarmee ook kouder. Ik kan mijn leven lang al alleen maar volledig functioneren bij temperaturen hoger dan 10 graden. Dat is vervelend. Maar er zijn vervelendere dingen in het leven.

Mijn moeder dacht, toen ik nog een klein (goed, ik ben nog steeds klein) kindje zonder vrije wil was, namelijk de oplossing te hebben gevonden voor mijn handicap: een coltrui. Ik krijg kriebels bij het woord alleen al. Laatst werd ik badend in het zweet wakker, omdat ik erover gedroomd had. Die nachtmerrie keert elke herfst weer terug.

Een coltrui klinkt in theorie goed. Het houdt je arme, kwetsbare, dunne, koude nekje warm (‘Wacht, zijn daar niet sjaals voor uitgevonden?’ Dat zou je denken ja, maar misschien was mijn moeder daarvan niet op de hoogte). In de praktijk ben je de hele dag bezig om te voorkomen dat je stikt. Want zo’n sjaal kun je nog afdoen als je eenmaal binnen bent en tegen de kachel leunt. Maar aan een coltrui zit je vast. En je kan hem ook niet uitdoen, want dan ziet iedereen je Jip en Janneke-hemdje. Echt, ik draag nog liever een korset.

Op een dag was het gelukkig zo ver: ik had de volmacht over welke kleding ik aantrok. Mooiste dag van mijn leven (nou ja, dat was natuurlijk de dag waarop ik mijn wiskunde-eindexamen voltooid had, op één na mooiste dag dan).

Ik heb sindsdien nooit meer een coltrui gedragen. Maar de nachtmerrie is gebleven.

Hand in hand, de kameraden

Dit is een foto van één van de weinige keren dat ik ziek ben geweest in mijn leven (de laatste keer dat ik griep had, was op de basisschool). Tenminste, dat neem ik aan, want je gaat niet zomaar met je dekbed op de bank liggen met een Feyenoordpet op, toch?

Goed, die Feyenoordpet, daar ga ik het over hebben. Vind ervan wat je wil, maar bij mij thuis zijn ze voor Feyenoord. Dat gebeurt nogal snel als je ouders uit Rotterdam komen en je er vlakbij woont (‘Ja, maar dan kun je ook nog voor Sparta of Excelsior zijn.’ ‘Nou en.’).
Nu moeten jullie weten dat mijn gezin uit de volgende mensen bestaat: vader, moeder, broer, broertje en ik. Mijn broer en broertje houden van voetbal en Feyenoord, dus dat zou genoeg moeten zijn voor mijn vader, toch?
Nee, want in de tijd dat ik ziek op de bank lag, was mijn broertje nog niet groot genoeg om naar de Kuip (het stadion) te gaan. En ik wel.

Dus daar ging ik, hand in hand met mijn vader en mijn broer naast me. De enige keer dat ik me kan herinneren (maar er moeten meerdere keren geweest zijn) was met de open dag voor Feyenoordfans (voor kinderen vooral). De auto werd bij ikweetnietwaar geparkeerd en zo liepen we naar het stadion toe. Ik denk dat dat nog het leukste gedeelte was. Al die fans die gezamenlijk die route liepen, Feyenoord-liedjes zingen. Ik kan me nog het benzinestation herinneren met ballonnen waar we langs liepen en we moesten onder een tunneltje door.

Helaas gebeurde er iets wat veel kindertjes overkomt: ik viel. Resultaat: een schaafwond op mijn knie. Gelukkig was er ehbo en kreeg ik een pleister. Ik overleefde het ternauwernood.

Sindsdien ben ik waarschijnlijk niet meer in de Kuip geweest. De enige Feyenoord-speler wiens naam ik weet, is Guidetti. Maar wanneer iemand me vraagt voor welke club ik ben, is dit nog steeds mijn antwoord: Feyenoord.
(oké, dat is omdat ik anders een klap voor mijn kop krijg, maar toch)

En, zijn jullie ook geïndoctrineerd?

De Bergen


Zo ziet het er nu uit.

Natuurlijk deed ik vroeger aan tikkertje, verstoppertje en stoepkrijten. Maar er was nog iets. Iets wat veel spannender was: naar de Bergen gaan.
‘Eh Laura.’ denk je nu. ‘Bergen? In Nederland? In Zuid-Holland nota bene?’
Nee, lieve lezer, het waren geen echte bergen. Het waren zelfs amper heuvels te noemen. Maar in de verbeelding van een klein kindje kunnen dat heus wel bergen zijn.

Het waren dus heuveltjes, aan de rand van de wijk. Het was Woest en Wild daar. Er groeide van alles, maar vooral onkruid. En als je een stukje verder liep, kwam je bij het ‘strandje’, want het ligt aan een rivier. We hadden ook een geheime plek, die ieders geheime plek was. Lopen over de rotsen, troep verzamelen, doen alsof je in een avonturenboek beland was.

We hadden zelfs een eigen hond. Of nou ja, het zal vast iemands hond geweest zijn, maar die hond liep er altijd rond, in de Bergen. Hoe hij heette, weet ik niet meer, maar zeker weten dat hij ons beschermen zou, mocht er wat gebeuren.

En nu? Nu ben ik twintig en zijn de Bergen verdwenen. Er staan villa’s, er is een fietspad en een voetbalveld. En er is gras. Heel veel gras. Maar als ik mijn ogen dicht doe, weet ik nog precies hoe het eruit ziet.

Vogelnestjes

Hoeveel tel jij er?

Ik heb een broertje. Ja, het is echt waar. Inmiddels is hij zeventien (‘Wat gaat de tijd toch snel he.’) en groter dan ik. Maar er was een tijd dat ík langer was en mensen niet dachten dat hij mijn broer (‘BroerTJE!’) was.

Ik denk dat toen deze herinnering zich ook afspeelde. In die tijd moest je nog verplicht naar verjaardagen en andere ongein. Niet alle familie woont in dezelfde plaats als wij, dus dan ga je er met de auto naar toe. Zo’n ritje kan vervelend lang duren als je klein bent. ‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet’ spelen is ook niet alles. Dus wat doe je dan?

Vogelnestjes tellen. Ik weet niet wie er met het idee gekomen is en waarom we het deden, maar dat maakt niet uit. En als kerst naderde, gingen we kerstbomen tellen die we door de ramen van huizen zagen. Stiekem vond ik dat nog leuker.

En nu? Nu bestaat er zoiets als een mobieltje met internet. Toch wel jammer soms.

Wat deed jij vroeger als kind in de auto om de verveling tegen te gaan?

Kapoentje

En dat, lieve mensen, moet nou een kapoentje voorstellen. Ja, naast blogger ben ik ook een befaamd kunstenares. 

Vies-en-lekkertje, verstoppertje, tikkertje: ik heb het allemaal gedaan toen ik klein was. Daarnaast was er nog een activiteit populair in mijn buurt: kapoentjes zoeken.

Het schijnt dat niet iedereen weet wat een kapoentje is, dus dat zal ik hierbij uitleggen: een kapoentje is een lieveheersbeestje, een rode welteverstaan (al lees ik op Wikipedia dat een kapoen ook een gecastreerde haan kan zijn…).

In het speeltuintje vlakbij mijn straat stonden bosjes. Bij de zoektocht naar kapoentjes moest je daarin kijken, want daar zaten ze meestal. De gele lieveheersbeestjes moest je niet hebben (‘Die zijn giftig!’ ‘Nou, ik was niet van plan ze op te eten hoor.’). Als je er dan eindelijk eentje had gevonden, liet je ze eerst op je handje lopen (en als er dan vervolgens iets geels op zat, wist je dat ze op je hand hadden geplast ‘Ieeeeeeeeeuw!’) en daarna deed je ze in een bakje met een paar blaadjes van het bosje.

Eigenlijk best zielig.

Wat er leuk aan was? Geen idee.

Woonde ik in een hele rare, sadistische buurt of hebben jullie dit ook wel eens gedaan?

M, S, N

Vroeger (vroegah) gebruikte ik nog msn. Nu heb ik het afgezworen (ik heb alleen voor het plaatje hierboven me wel even aangemeld, maar wel op offline gezet, anders ben ik niet meer geloofwaardig met zo’n naam).

Msn, ja, die goede, oude tijd. Toen gesprekken nog zo gingen:
‘Hey.’
‘Hoi.’
‘Alles goed?’
‘Ja met jou?’
‘Met mij ook.’
‘Mooi.’
‘Ja.’

Op msn kon je dingen in je naam zetten, je had de keuze uit dit:
– Een liefdesverklaring aan je vijftiende vriendje met wie je al één maand (wauw, zo lang!) had in breezertaal.
– De namen van al je B3sTii3sSs (vriendinnen)  met wie je ntb/niet te breken bent (en dat jij dan dacht: waarom sta ik er niet bij?)
– Een depressieve, Engelse tekst mét grammaticale en spelfouten, zoals:  So much people around me, but nobody that understand me (smiley van een roos met een hangend kopje).

En dan al die liefdesperikelen. Stel je voor, je hebt dé jongen van je leven ontmoet (één keer op school gezien, waarbij je niet tegen hem durfde te praten) en nu heb je zijn msn (mercedes-boy-diederik@hotmail.com). Hij komt online (yes eindelijk, je hebt er twee uur op gewacht) en dan, ja, wat dan? Moet jij nou hoi zeggen als eerste? Maar je wil dat hij het doet.
Uiteindelijk heb je dan een gesprek met hem (een gesprek zoals hierboven) en dan blijkt dat hij moet eten. Shit, wat moet je nou doen? Moet je gewoon ‘doei’ zeggen of een (k) (dat is een smiley voor een kusje) erbij doen of een ‘x’? Maar wat als hij je nou niet leuk vindt? Terwijl je hierover aan het nadenken bent, gaat hij offline zonder ook maar iets te zeggen.

Shit.

En nu? Nu ben ik twintig jaar en vind ik msn stom en hopeloos ouderwets. Dus. Voeg me vooral niet toe (l@uRatJuhHbR33zUhRgiiRl@hotmail.com).

Dankjewel.