Gek kind

Zoals je wel verwacht had, was ik vroeger geen normaal (voor zover te bepalen wat normaal is natuurlijk) kind. Een aantal voorbeelden:

– Als ‘Het tietenlied’ kwam op de Kinderen voor Kinderen-CD drukte ik hem snel naar het volgende nummer. Stel je voor dat mijn ouders dat zouden hoor! Gelukkig ging het liedje daarna over een gitaar.
– Nog even over KvK: ik was helemaal fan (stiekem nog steeds) dus vertelde ik aan mijn moeder dat ik er ook bij wilde. Ze moest keihard lachen. Trauma nummer zoveel dus.
– Als mijn ouders hun koffie in een restaurant op hadden, gooiden mijn broertje en ik die helemaal vol met troep (denk aan suiker, zout, peper etc). Arme bediening.
– In plaats van ‘eet smakelijk’ zei ik ‘eet je smaak.’ En Jip en Janneke? Noemde ik ‘janke janke’.
– Tijdens verjaardagen nam ik een stapel boeken mee, want lezen was (en is) veel leuker dan sociaal doen tegen mensen die alleen maar kunnen vragen hoe het op school gaat.
– Ik werd op mijn elfde ongesteld en ik was één van de oudste van de klas, dus het was nog een taboe. Ik had het echter wel tegen een meisje gezegd dat al op haar tiende (!!!) ongesteld werd gezegd en die lulde het door. Op een gegeven moment kwam er een meisje op me af: ‘Ja, ik hoorde dat je al ongesteld bent geworden.’ ‘Wat?!’ riep ik met mijn beste toneelskills. ‘Echt niet!’  Gelukkig geloofde ze me en een jaar later was het al geen taboe meer.
– Ik was dol op boeken waar ‘overleven’ een rol speelde, zoals Ronja de roversdochter, brief voor de koning en de boeken van Laura Ingalls Wilder. Ik speelde dan ook vaak dat ik een hut had onder mijn bureau en eten moest maken van dummy (dat kneedgum).
– Ik heb veel jeugdtrauma’s, zoals peer op brood, gedwongen coltruien dragen, lippenstiftvlekken en nog veel meer. Helaas ontkennen mijn ouders ze bijna allemaal en dat heeft dan weer een extra trauma opgeleverd.

22 jaar?


Geitjes voeren!!! (ik lijk hier op tientonner en stiekem ben ik ook een man van 60 die 300 kilo weegt, maar ssst, ons geheim)

Ik woon twee jaar op mezelf, heb een bachelordiploma, ga bijna samenwonen en ga met plezier naar de Ikea, oftewel: ik ben superdupervolwassen. Zou je denken in ieder geval. Maar stiekem ben ik diep van binnen nog een meisje van zeven.

– Als ik een schommel zie, MOET ik schommelen.
– Ik ben dol op softijsjes (mét snoepjes), milkshakes en suikerspinnen.
– Als ik boos ben, stamp ik met mijn voeten op de grond en zeg ik: ‘Nouhouuuuuu.’
– Ik vind het leuk om naar de kinderboerderij te gaan en de geitjes te voeren.
– Door mijn lengte zie ik er ook uit als een meisje van zeven. Nou oké, negen.
– Als ik een knuffel zie in een winkel, moet ik hem even aanraken.
– Als ik een kat zie, loop ik erop af en zeg ik: ‘Poesjeeee!’
– Ik zeg vaak ‘Ik lief jou’ tegen mijn vriend.
– Ik heb het einddeuntje van Spongebob als mijn ringtone.
– Kroelen is mijn lievelingsbezigheid.

Maar jullie hoeven je geen zorgen te maken hoor. Ik laat deze zevenjarige kant van mij zelden zien. Tenzij ik met mijn vriend ben, die is ook zeven jaar…

(qua gevoelsleeftijd dan he, ik ben geen pedofiel)
(alhoewel, hij is één jaar jonger dan ik…)
(lang leve toyboys)

Laura’s liefdesletteren: drie april

hartjeopmijnhandomdathetkan

Ik wil vaker fictie schrijven en daarom heb ik dit onderdeel in het leven geroepen. Verhaaltjes over – je raadt het al – liefde. Omdat liefde fijn is. En stom. En raar. En bijzonder. Allemaal tegelijk.

***

Het was op drie april.

De vroege zonnestralen gluurden door de kleine opening tussen de gordijnen. Iris had zich die ochtend vastgeklampt aan haar roze prinsessendekens.
‘Ik heb geen zin.’
‘Je moet, lieverd.’ had Sofie geantwoord. ‘Vandaag gaan jullie toch de kaboutertocht maken?’
‘Ik wil slapen.’
Het kostte een paar vermanende woorden, maar uiteindelijk klom Iris toch haar bed af. Met tegenzin at ze de met chocopasta besmeerde boterham, kauwde expres zo langzaam mogelijk.
Mischien wil ze liever bij mij blijven, dacht Sofie. Een warm gevoel overspoelde haar, maar schuldgevoel nam het vrijwel meteen over.
Het kind moet naar school. Ze kan niet voor altijd bij je blijven.

Hoe dichterbij ze bij de school kwamen, des te harder trapte Iris op haar fietsje. Sofie keek naar de gekleurde zijwieltjes. Binnenkort gingen die eraf.
Hand in hand liepen ze naar het hek, zoals elke dag. Het kleine handje voelde warm in de hare. In de verte stond een jongetje te gillen en te zwaaien, Bram: ‘Kaboutertocht!’
Iris rukte zich los, de wangen rood.
‘Wat is er?’
Ze wendde haar hoofd af.
‘Dat is kinderachtig.’
Zonder om te kijken en een kus te geven, rende ze naar Bram toe: ‘Kaboutertocht!’
Sofie bleef stilstaan, naast de schommels en het klimrek. De wind schuurde langs haar wangen.

Er zouden meer momenten komen. Slaapfeestjes, uitgaan, vriendjes, op kamers. Maar nooit meer zo pijnlijk als dit eerste moment van verwijdering.

Coltruihorror

Mijn moeder is verschrikkelijk. Niet zo verschrikkelijk als de oppas die me peer op brood liet eten, maar ze komt er toch wel akelig dichtbij in de buurt.

Het was zo rond oktober/november. De dagen werden korter en daarmee ook kouder. Ik kan mijn leven lang al alleen maar volledig functioneren bij temperaturen hoger dan 10 graden. Dat is vervelend. Maar er zijn vervelendere dingen in het leven.

Mijn moeder dacht, toen ik nog een klein (goed, ik ben nog steeds klein) kindje zonder vrije wil was, namelijk de oplossing te hebben gevonden voor mijn handicap: een coltrui. Ik krijg kriebels bij het woord alleen al. Laatst werd ik badend in het zweet wakker, omdat ik erover gedroomd had. Die nachtmerrie keert elke herfst weer terug.

Een coltrui klinkt in theorie goed. Het houdt je arme, kwetsbare, dunne, koude nekje warm (‘Wacht, zijn daar niet sjaals voor uitgevonden?’ Dat zou je denken ja, maar misschien was mijn moeder daarvan niet op de hoogte). In de praktijk ben je de hele dag bezig om te voorkomen dat je stikt. Want zo’n sjaal kun je nog afdoen als je eenmaal binnen bent en tegen de kachel leunt. Maar aan een coltrui zit je vast. En je kan hem ook niet uitdoen, want dan ziet iedereen je Jip en Janneke-hemdje. Echt, ik draag nog liever een korset.

Op een dag was het gelukkig zo ver: ik had de volmacht over welke kleding ik aantrok. Mooiste dag van mijn leven (nou ja, dat was natuurlijk de dag waarop ik mijn wiskunde-eindexamen voltooid had, op één na mooiste dag dan).

Ik heb sindsdien nooit meer een coltrui gedragen. Maar de nachtmerrie is gebleven.

Ezelsoren

Blijkbaar zie ik er erg betrouwbaar uit. Dat ben ik uiteraard ook, maar zelfs onbekenden weten dat. Ik zat een keer in de trein een boek te lezen, toen er een vrouw met een meisje van rond de vijf jaar (ik ben zo slecht in het schatten van leeftijden van kinderen, dus ze kan net zo goed vijftien zijn geweest) naast me kwam zitten. Het meisje verveelde zich dood, deed wat kinderen dan doen (‘Maaaaaahaaaaaaaam!’) en kreeg af en toe een pak slaag om haar stil te krijgen. Terwijl ik zat te bedenken wat ik in godsnaam moest doen (Je slaat je kind toch niet? Moet ik er wat van zeggen?) stond de moeder opeens op.
‘Wil jij op haar letten?’ vroeg ze aan me en was al weg, voordat ik ‘Wtf.’ kon zeggen. Ik wachtte op de moeder die naar de wc ging (hoopte ik). Het kind leek niets door te hebben, maar begon verwoed de bladzijdes van mijn boek om te slaan (ze hield wel van ezelsoren, geloof ik). Twee gedachten speelden door mijn hoofd:

1. Je laat je kind toch niet bij een wildvreemde achter? Dan ben je toch achterlijk? Nu ben ik wel te vertrouwen, maar hallo, dat weet je toch niet?
2. Wat als die moeder niet terugkomt?

Ze kwam terug. Zachtjes pakte ik het boek uit de handen van het meisje en borg het op in mijn tas.  Bij de volgende halte sleurde de moeder het kind mee, dat haar hoofd nog omdraaide en met grote ogen naar me keek. Ik haalde het boek maar weer uit mijn tas, keek naar de dubbelgevouwen bladzijdes die het meisje had achtergelaten en zuchtte. En niet vanwege de ezelsoren.

Dit is een motor

Dit is een motor. Ik kan me een tijd herinneren waarin het gele koplicht (of wat dat ook mag voorstellen) zo hard blonk dat het pijn deed aan je ogen. Als je nu op de motor zou zitten, wat ik je niet kan aanraden met jouw gewicht (‘Noem je me nou dik?!’), hoor je een piepend geluid en waarschijnlijk gekrak, door jouw gewicht dus. Maar vroeger bewoog hij soepeltjes.

Nu moet u weten, ik heb op die motor gezeten. Jawel, ik ben een stoere motorchick. Ik weet niet wanneer de laatste keer was, maar het zal toch heus wel meer dan tien jaar geleden zijn. Ik zocht naar kapoentjes, maakte koprollen op het klimrek, knikkerde en reed op de motor. Ik kwam er alleen geen meter op vooruit, dat was wel jammer.

Soms ging iemand op de motor zitten en een ander achterop de motor staan. Ik hoop dat mijn ouders dit niet lezen, anders mag ik nooit meer naar de speeltuin, want dit is uiteraard erg gevaarlijk. Toch hebben we het allemaal overleefd.

En nu staat die motor daar dus nog steeds, gehavend en met een verdrietige blik in zijn ogen (ja, dat kan ik zien).
‘Waarom rijdt niemand meer met mij?’ staat er in die ogen geschreven.
Ik durfde hem het antwoord (‘Kindertjes vinden smartphones veel interessanter.’) niet te geven. En ik durfde ook niet op hem te zitten, want nou ja, krak.

Dus liet ik hem achter. Arme motor. Binnenkort wordt hij vervangen door een stoeptegel.

R.I.P. Motor. Voor altijd in ons hart.

Ik ben heel volwassen, dat zal wel blijken uit dit blogje

httpv://www.youtube.com/watch?v=_wdI5EsdDIo

Het was een paar jaar geleden. Ik was waarschijnlijk zestien, zeventien, zoiets. Eindelijk had ik een semi-moderne telefoon (ik loop altijd een beetje achter op dat gebied, vandaar dat het semi is, want het was wel moderner dan mijn vorige telefoon: een Nokia 3310). Alleen jeetje, wat een stomme ringtones had die. Oké, beter dan die Nokia (weet je wel, je had nog niet echte muziek, maar van die tonen, ik kan het niet uitleggen), maar toch.

Redder in nood was een vriendin. Zij had een ringtone die ik erg leuk vond. Het eindliedje van Spongebob. Hoewel Spongebob van oorsprong een kinderprogramma is, vonden wij het erg leuk. Met behulp van Bluetooth (zo modern!) kreeg ik hem.

Nu ben ik bijna 21 en heel volwassen. Ik studeer en binnenkort ga ik op mezelf wonen. Ik denk na over het leven, heb mijn rijbewijs, sla niet meer met de deuren als ik boos ben. Ja, het is echt waar, ik behoor nu (figuurlijk) tot de grote mensen.

Maar die ringtone heb ik nog steeds. Mensen kijken me raar aan in de bus  of moeten lachen als ik gebeld word, maar mij maakt het niet uit. Ik word er blij van. Want wat zeggen ze vaak? Koester het kind in jezelf. Dus dat ga ik doen ook.

En ik beloof het je: op mijn 50e heb ik nog steeds deze ringtone.

Tien kinderlijke genoegens die ook nu nog leuk zijn om te doen

Ooooh, geef het maar toe: het kind in jou zit er nog. En zo goed is hij niet verborgen. Ik durf het bijna niet te zeggen, maar ik heb ook een kind in mij (nee, ik ben niet zwanger). En als ik echt heel héél eerlijk ben: ik ben niet eens volwassen (wel voor de wet, maar ja, dat wil niets zeggen).
Maar mocht jij nou al superduper volwassen zijn (vervelend voor je, sterkte), release your inner child met deze tien tips!

1. Schommelen.
Duw die vervelende kindertjes er vanaf en schommelen maar! Beentjes in de lucht en gaan met die banaan, het liefst zo hoog mogelijk!  En ook favoriet bij mij: rondjes draaien (zodat dat touw zo in elkaar gaat, weet je wel en dan weer de andere kant op draaien).

2. IJs eten.
‘Mama, ik wil een ijsje!’ Ja, dat hebben we allemaal wel eens geroepen. Zelf zie ik ook wel eens kindertjes jaloers naar me kijken als ik een ijsje eet. Eigenlijk zou ik dan ‘Hmmmm, lekker hoor zo’n ijsje!’ moeten roepen, maar zo gemeen ben ik niet. Denk ik. Maar goed, waar het om gaat: ijs is lekker. Vooral smurfenijs met snoepjes. Als je het durft te bestellen, tenminste.

3. Op het knopje drukken.
In de bus of bij het stoplicht. Knopjes zijn er om op gedrukt te worden toch? En als je het echt niet kunt laten, dan mag je van mij zelfs tien keer achter elkaar er op drukken. Lief he?

4. Cadeautjes krijgen.
Ja ja, mensen, cadeautjes bedenken en geven is (soms) ook leuk. Maar we moeten nu niet denken als volwassen, maar als enigszins egoïstische kinderen. Heerlijk toch, de spanning van watzalerinhetpakje zitten, om het papier eraf te scheuren en vervolgens een Barbie/speelgoedauto’tje/hobbelpaard te krijgen? (oké, misschien ben je inmiddels toe aan andere cadeautjes, maar een auto’tje in de vorm van een Volkswagenbusje wil je wel hebben toch?)

5. Annie M.G. Schmidt.
Nee, dan bedoel ik niet mevrouw Schmidt zelf, maar haar verhalen en gedichtjes. Wie van jullie kent ‘de spin Sebastiaan’ nog of heeft ook ‘Otje’ op tv gezien? Geweldig toch! (en ik zou stiekem Abeltje nog wel een keer willen zien)

6. Tekenfilms kijken.
Ze zijn slecht, produceren veel onzin, maar wat is het stiekem toch leuk om naar te kijken. Ik vond vroeger vooral Dragonball Z erg leuk, maar waar het verhaal eigenlijk op sloeg? Nergens op en dat maakt helemaal niet uit!

7. Stampen in de plassen.
Felgekleurde regenlaarsjes aan en dan maar wachten tot het regent. Stampen in de plassen totdat je zeiknat bent en dan onder de warme douche.

8. Knuffelen met je moeder.
Eigenlijk vind ik het niet iets heel kinderlijks (ik doe het nog steeds), maar dit is vooral voor de jongens bedoeld: doe niet alsof je zo stoer bent, want stiekem vind je het wel fijn!

9. Spelen.
Lego, touwtje springen, bordspellen of een ander kietelen: waarom zijn we er eigenlijk mee gestopt? En nee: een spelletje op internet of op de Xbox telt niet, want dat was er vroeger nog niet! (al ligt dat er ook maar aan hoe oud je bent, maar ik ga even van mijn leeftijd uit, al was er wel internet toen, maar was niemand nog internetverslaafd, dus. Tja. Oké, het was er vroeger wel, laat maar :P).

10. Over de toekomst dromen.
Later als ik groot ben… We kunnen het nog steeds denken, want we zijn nog geen tachtig, toch? Dus droom er maar op los, zonder gedachten als: ‘Dat gaat toch nooit lukken.’ In dromen kan alles!

Wat voor ‘kinderachtige’ dingen doe jij wel eens?

Drama in de trein

Ik zit vier dagen per week elke dag één tot anderhalf uur in de trein. Veel? De bus en de metro kosten me dagelijks ook nog twee uur. Op zich vind ik het geen probleem, want voor mijn studie moet ik veel lezen en dat kan ik mooi doen, terwijl ik aan het reizen ben. Tot zover de positieve kant van het reizen.
Helaas heb je wel eens van die mensen en dan voornamelijk in de trein. Zo was er ooit een man die aan één stuk door schreeuwde en de jongen (ja, een jongen) die heel de treincoupé liet meegenieten van de laatste GTST-aflevering. Dat is al vervelend. Maar het irritantst vind ik kinderen. Kinderen op zichzelf niet. Ze kunnen heel aandoenlijk zijn en grappige opmerkingen maken. Maar laatst…
Ik zat in de trein, had het artikel wat ik moest lezen al gepakt, was volledig geïnstalleerd. Laat de pret maar beginnen. Ik had misschien één of twee zinnen gelezen, toen het schelle geluid van babygehuil mijn oren vulden.
‘Die houdt zo wel op.’ dacht ik.
Wat een goed vertrouwen in de mensheid heb ik toch. Ik deed verwoede pogingen om verder te lezen, maar had ondertussen hoofdpijn van het gekrijs.
‘Den Haag, Holland Spoor.’ riep de luidspreker na een kwartier.
Mooi. Ik hoopte dat de moeder en het kind eruit gingen bij Den Haag Holland Spoor, iedereen ging er altijd uit bij Den Haag Holland Spoor. Dat klopte. Alleen zij niet.
Eerlijk gezegd weet ik niet hoe het me gelukt is om nog iets van drie pagina’s van het artikel te lezen. Het is een wonder, mag ik toch wel zeggen. Uiteindelijk werd ‘Leiden Centraal, Leiden Centraal!’ omgeroepen. Opgelucht stapte ik de trein uit, maar niet voordat ik de moeder tegen het kind had horen zeggen:
‘Doe toch niet zo dramatisch!’