Oude dametjes

Manon zou je mijn museumnachtmaatje kunnen noemen. We begonnen een paar jaar geleden in Rotterdam. Het was fantastisch, want we bezochten zo een stuk of vijf musea. Intellectueler kon niet.

Dit jaar gingen we weer. Reizen met een watertaxi, luisteren naar optredens in de bibliotheek en eh… ja, drie musea. Dat kon beter, maar hé, een gevalletje van toevallige vermoeidheid.

Afgelopen weekend gingen we voor de verandering eens naar de museumnacht in Leiden. Manon was alleen naar Volkenkunde geweest in het verleden, dus dat moest allemaal wel goed gaan. We gingen naar Volkenkunde (want die blijft leuk) en bekeken daarna het Lakenhal.

Je kan het al raden: daar blijf het bij. Twee musea. Terwijl je van acht tot één uur ’s avonds van alles kunt bekijken. Maar wij, oude dametjes, waren moe. We dronken nog wat (ik een cola, Manon een thee, sufheid ten top) en gingen daarna naar huis. Om tóch nog tot één uur in bed door te praten.

Zucht.

Hoe mijn dag eruit ziet als ik grijs en gerimpeld ben

Blogonderwerp bedacht door: Jana.

Er sjort iemand aan mijn arm.
‘Laura, wakker worden.’
Voor me zie ik een veelkleurige waas waarmee ik getrouwd ben. Ik grijp mijn bril die op het nachtkastje ligt en snauw tegelijkertijd: ‘Jahaaaaa.’
Plichtmatig geef ik mijn man een kus en draai me nog even om, maar hij is onverbiddelijk.
‘Bingo begint om tien uur. Opstaan.’
Pas als ik een halfuur later het brood in mijn mond stop, besef ik dat ik mijn kunstgebit ben vergeten. Nou ja, dan maar pap eten. Ik probeer de krant te lezen, maar ze maken die lettertjes steeds kleiner. Tot mijn schrik zie ik dat de kruiswoordpuzzel al ingevuld is.
‘Gerard! *ofeenanderewillekeurigeoudemannennaam*’ roep ik. ‘Het is mijn dag om de kruiswoordpuzzel te maken.’
Gerard krabt aan zijn bijna kale hoofd.
‘Wat, is het dan al dinsdag?’
‘Ja, je vroeg net ook al wat voor dag het was.’
Nou ja, dan maar breien, terwijl ik omroep Max kijk. Ik doe een paar pasjes mee van ‘Nederland in beweging’, maar het is me te vermoeiend. De trui die ik voor mijn kleindochter brei, is al bijna af. Wat zal ze er blij mee zijn!

Bij de bingo is het aardig druk.
‘Ik krijg binnenkort een nieuwe heup.’ zegt de vrouw die naast me zit.
‘Mijn kleinzoon wordt dokter.’ zegt de man ertegenover.
Ik wil over de pijn in mijn rug beginnen, maar dan start de bingo. Net zoals vorige keer win ik net niet het koffieapparaat. Dat is maar goed ook, want ik heb geen idee hoe die moderne dingen werken.

’s Middags komt mijn dochter op bezoek met haar kinderen, net als ik de trui af heb.
‘Kijk Beautiful Hope Spijker,’ zeg ik tegen mijn kleindochter. ‘Heeft oma voor jou gemaakt.’
Haar gezicht betrekt, maar dat is waarschijnlijk omdat ik haar bij haar volledige naam heb genoemd.
‘Pas hem maar.’
‘Maar oma, dat is veel te warm.’
Uiteindelijk past ze hem toch, maar ze trekt hem daarna meteen weer uit en gooit hem in de hoek.
‘Ze maken de letters steeds kleiner in de krant,’ zeg ik tegen mijn dochter. ‘Belachelijk.’
‘Mam, koop gewoon een nieuwe leesbril.’
Ik schud mijn hoofd.
‘Daar krijg ik niet genoeg pensioen voor.’
‘Koop dan niet steeds gebak als wij langskomen. En bovendien kost zo’n brilletje maar vijf euro bij de Hema.’
Ik kijk haar strak aan.
‘Ik koop wat ik zelf wil.’

Wanneer ze een uurtje later, veel te kort naar mijn mening, ik kon niet eens vertellen over mijn nieuwe punnikclubje, weer weg zijn, ligt de trui nog steeds in de hoek. Ach, die Spijker ook, zeker vergeten. Kinderen van vandaag hebben ook zoveel aan hun hoofd.
Gerard en ik maken vervolgens een wandelingetje.
‘Loop niet zo hard!’ roep ik, maar hij verstaat me niet. Hij zet ook nooit zijn gehoorapparaat aan, die man.
Op een bankje rusten we uit. Ik zeg iets over het weer en Gerard bromt wat. Een jong stelletje loopt langs ons.
‘Ik vind bejaarde stelletjes zo lief he.’ zegt het meisje. De jongen bromt wat.
Wat een naïviteit.

We nemen een advocaatje met slagroom en gaan dan naar bed. Ik slaap in met Gerards warme arm om me heen.
Morgen begin ik aan een sjaal. Voor mijn kleindochter. Wat zal ze blij zijn!

(Of zo natuurlijk)

Hoe jij en ik weten dat we oud beginnen te worden


En ik heb rimpels.

Ik ben 21. Maar soms voel ik me wel 70. Ik voel dat de aftakeling begint te naderen en ik zal jullie vertellen waarom. Wedden dat jij hetzelfde hebt?

1. ‘Weet je wel, die ene acteur uit die ene film.’
‘Ehm ja. Jaaaaa. Shit. Ja, hoe heet hij ook alweer? Iets met de p.’ (als ik zeg dat iets met de p is, dan is het eigenlijk nooit met de p)
‘Hij zit in die film over zombies, weet je wel.’
‘Ja, hoe heet die film ook alweer? En hij heeft ook met die ene actrice, ehm, what’s her name, gespeeld.’
Internet is voor dit soort gevallen erg handig, maar het zorgt er niet voor dat je je minder oud gaat voelen.

2. Dat je denkt: oh ja, daar heb ik het met iemand over gehad. MAAR MET WIE IN GODSNAAM?

3. Ik ben op een feestje/ergens nieuw/op een random locatie en er moeten handjes geschud worden.
‘Petra.’
‘Laura.’
Shit, denk ik. Heb ik weer een slap handje gegeven. Oké, volgende keer beter.
‘Klaas.’
‘Laura.’
Ah nee, kom op zeg. Doe ik het goed, geeft híj een slap handje.
‘Diederik.’
‘Laura.’
Shiiiiit, hoe heten ze ook alweer? Waarom kon ik alleen maar aan slappe handjes denken? Wacht, wacht. Ehm. Paula heet zij, geloof ik. En hij, ehm, ja, ik weet het wel. Oké, ik weet het niet. Wat ben ik toch een stombo.

4. Soms vertel ik twee (soms zelfs drie) keer hetzelfde verhaal aan iemand, omdat ik niet meer weet aan wie ik het allemaal verteld heb.

5. Een veelvoorkomend gesprek tussen twintigers: ‘Nu zitten die kindjes allemaal met smartphones. Toen ik tien was, had ik nog geen mobieltje hoor.’
‘Nee inderdaad, in onze tijd speelden kinderen gewoon nog buiten!’
‘Tsss ja, de jeugd van tegenwoordig.’

6. Het besef: ‘Ik heb in twee eeuwen geleefd.’

7. Het besef: ‘Ik heb nog in een tijd geleefd zonder mobieltjes en internet. Hoe is dat mogelijk?’

8. Het besef: kindertjes die in 1994 zijn geboren, worden dit jaar achttien.

9. Het besef: 21 is al bijna 30. 30 is al bijna 40. 40 is al bijna 100.

10. Het besef: er zijn mensen van mijn leeftijd die al getrouwd zijn en kinderen hebben. Ik heb niet eens een eigen voordeur, laat staan huisje, boompje, beestje.

Ja, geef maar toe, je herkent het. Het is waar. We zijn oud. Nu maar hopen dat we het ook echt worden! (if you know what I mean)

U of jij?

Deze situatie komt jullie vast wel bekend voor:
‘Wilt u een kopje koffie?’
‘Zeg maar je hoor!’
Vervolgens ga je automatisch door op de u-stand.

Ik weet niet wat het is. Het lukt me eigenlijk nooit zo goed. Ik zeg misschien een paar keer ‘je’, maar dan verval ik weer in het u-gebruik. Ben ik wat dat betreft te goed opgevoed (beleefd zijn tegen mensen die ouder zijn dan jij)? Of ben ik gewoon heel irritant? Want, dat is het punt: vaak willen mensen helemaal niet dat je ‘u’ tegen ze zegt. Dan voelen ze zich namelijk oud.

Zelf ben ik nog niet in dat stadium aanbeland. Ik zie eruit als en ben natuurlijk nog maar een meisje. Als mensen dan ‘u’ tegen me zeggen, denk ik: ‘Jij bent gek!’
Vooral omdat ik eruit zie als een twaalfjarige (grapje, tienjarige).

Dus ik ben radeloos. Wat moet ik nou zeggen? Sommige mensen zijn beledigd als je ‘je’ zegt, andere vinden het héél irritant als je ‘u’ zegt.

Ik zeg wel helemaal niets meer.

(Of ik ga over op kleuterstand: ‘Wil Annemieke een kopje koffie?’)

Hoe doen jullie dat? (of moet ik ‘u’ zeggen?)

Ik wil een volkstuintje

Ik wil een volkstuintje. Later. Als ik grijs haar en veel rimpels heb. Een volkstuintje mét schattig tuinhuisje. Daar ga ik in zitten met de man met wie ik dan al vijftig jaar samen ben. Ik zet thee. Hij maakt kruiswoordpuzzels. Af en toe vraagt hij om hulp.
‘Europees land, tweede letter is een e?’
‘Ierland.’
Ik kook met onze zelf geplante groenten. Hij, een beetje onhandig, helpt me. Ondertussen fluit hij een deuntje van vroeger. We eten de groenten van mijn grootmoeders servies. We hebben het over mensen van vroeger en het weer.
‘Als het zondag lekker weer is, dan gaan we wandelen in het bos.’
In het tuinhuisje staan foto’s van onze kinderen en kleinkinderen. Aan de muur hangt onze trouwfoto. Wat zagen we er gelukkig uit.
Als het lekker weer is, zitten we in het tuintje. Ik lees een boek en hij luistert naar het gefluit van de vogeltjes. Soms, vaak net als ik helemaal in het boek verdiept ben, voel ik zijn armen om me heen en krijg ik een kus op mijn voorhoofd. Dan is het even net zoals vroeger.
Ik wil een volkstuintje. Later. Als ik oud ben.