Een onmogelijke opgave

Vanuit Oegstgeest fiets ik naar station Leiden CS, wat al een gevaarlijke onderneming is met mijn rijstijl. Daar aangekomen, hijgend en al, want ik vertrek net iets te laat, ga ik op zoek naar een plek op mijn fiets te parkeren.

Een onmogelijke opgave.

U moet weten, Leiden dacht: jeetje, je fiets parkeren is zo moeilijk, laten we het nóg moeilijker maken! Dit heet het fiets fout, fiets weg-beleid. Je MOET je fiets in een rek zetten, anders halen de vervelende meneren van de fietsdienst hem weg en mag je hem ophalen van een industrieterrein in Friesland ofzo voor vijfentwintig euro. Daarnaast heb je natuurlijk ook de kans dat je fiets gestolen of in de gracht gegooid wordt.

Nou, zul je zeggen, dan zorgt de gemeente Leiden wel voor genoeg van die rekken. Nou nee hoor. Het is eigenlijk een soort van puzzeltocht: zoek het rek waar je fiets in past. Want dat is zo makkelijk niet. Er is geen plaats. En als er wel plaats is, dan heeft zo’n verdomde bakfiets of fiets met tassen TWEE rekken ingenomen. Uiteindelijk prop je hem er toch maar in, ook al gaat hij niet helemaal in het rek en dan is het maar hopen.

Elke maandag en dinsdag (dan heb ik namelijk college in Amsterdam) moet ik minimaal twee uur ervoor uittrekken om mijn fiets te parkeren bij het station. Dit is van de zotte.

Gelukkig heb ik de rest van de week om ervan bij te komen.

Zwaai, zwaai, zwaai

Afgelopen donderdag sprak ik af met Sandra, die ook in Leiden studeert. Na twee koppen thee (allebei) en twee stukjes BonbonBloc (alleen ik, oeps) besloten we station Leiden Centraal onveilig te maken.

We hebben geen prullenbak kapot geschopt of ovchipkaarten gestolen en door midden geknipt, nee, dit was een graadje erger: we gingen mensen uitzwaaien.

Ik had het idee gekregen door blijbedrijf.nl, alleen was het op die website een grootschalige actie met papiertjes voor mensen die uitgezwaaid wilden worden en minstens tien mensen en dergelijke. Het kan echter veel simpeler.

Ik zal jullie even uitleggen hoe je deze zwaai-actie het beste uit kunt voeren (overigens ook een goed idee als je aan het wachten bent op je trein en je verveelt): kies allereerst een trein uit. Het liefst een spoor met twee treinen die vlak na elkaar kunnen (hoe meer, hoe beter!). Kies een slachtoffer uit die onderin zit (is makkelijker dan boven). Probeer alvast een beetje oogcontact te maken. Dit klinkt makkelijker dan het is, want er zijn veel mensen in de trein die de krant lezen of met hun mobieltje spelen.
Ga dicht bij de trein staan, dus over de witte tegels voor slechtzienden, maar ook weer niet zo dichtbij dat je met je neus tegen het glas staat (bovendien is dat vies). Zodra de trein begint te rijden, begin je fanatiek te zwaaien (je arm in een boog-beweging van links naar rechts en weer terug bewegen) met een big smile op je gezicht. Probeer zo lang mogelijk mee te rennen met de trein. En gefeliciteerd: u heeft weer iemands dag gemaakt!

In de praktijk gaat het wat anders. Ons eerste slachtoffer was een chagrijnig kijkend meisje. Eerlijk gezegd dacht ik dat ze ons debiel zou vinden, maar nee, toen we zwaaiden, moest ze lachen! Helaas zwaaide ze niet terug.
Het tweede slachtoffer was een vrouw van middelbare leeftijd die wel terug zwaaide.
Daarna zochten we een leuke jongen uit (slim he van ons!) en zwaaiden we erop los. De jongen moest lachen, zwaaide terug en, jawel, knipoogde naar ons! Ook onze dag was weer gemaakt ;)
Zo hebben we naar ongeveer acht mensen gezwaaid, van wie er drie terug zwaaiden. Dat vind ik op zich wel een goede score. We moesten ook wel lachen om de laatste vrouw naar wie we zwaaiden. Dat was een oud vrouwtje. ‘Oh leuk.’ denk je dan. ‘Zo’n lief, oud vrouwtje zwaait wel vriendelijk terug.’ Eh niet dus. Ze keek ons aan alsof we gek waren en deed toen alsof ze het niet zag.

Daarna gingen we wat eten waar we in gesprek kwamen met een andere Leidse studente. Die vroeg hoe we elkaar hadden leren kennen (via onze blogs dus) en vroeg ook onze url. Uiteraard heb ik die van mij gegeven: yessss, nog een bezoeker erbij! (‘Ooooh, dus zó kom jij aan die bezoekers, Laura!’).

Toen nam ik de trein naar huis en zwaaide Sandra me uit. Drie keer raden wat ik deed. Terug zwaaien natuurlijk!

Drama in de trein

Ik zit vier dagen per week elke dag één tot anderhalf uur in de trein. Veel? De bus en de metro kosten me dagelijks ook nog twee uur. Op zich vind ik het geen probleem, want voor mijn studie moet ik veel lezen en dat kan ik mooi doen, terwijl ik aan het reizen ben. Tot zover de positieve kant van het reizen.
Helaas heb je wel eens van die mensen en dan voornamelijk in de trein. Zo was er ooit een man die aan één stuk door schreeuwde en de jongen (ja, een jongen) die heel de treincoupé liet meegenieten van de laatste GTST-aflevering. Dat is al vervelend. Maar het irritantst vind ik kinderen. Kinderen op zichzelf niet. Ze kunnen heel aandoenlijk zijn en grappige opmerkingen maken. Maar laatst…
Ik zat in de trein, had het artikel wat ik moest lezen al gepakt, was volledig geïnstalleerd. Laat de pret maar beginnen. Ik had misschien één of twee zinnen gelezen, toen het schelle geluid van babygehuil mijn oren vulden.
‘Die houdt zo wel op.’ dacht ik.
Wat een goed vertrouwen in de mensheid heb ik toch. Ik deed verwoede pogingen om verder te lezen, maar had ondertussen hoofdpijn van het gekrijs.
‘Den Haag, Holland Spoor.’ riep de luidspreker na een kwartier.
Mooi. Ik hoopte dat de moeder en het kind eruit gingen bij Den Haag Holland Spoor, iedereen ging er altijd uit bij Den Haag Holland Spoor. Dat klopte. Alleen zij niet.
Eerlijk gezegd weet ik niet hoe het me gelukt is om nog iets van drie pagina’s van het artikel te lezen. Het is een wonder, mag ik toch wel zeggen. Uiteindelijk werd ‘Leiden Centraal, Leiden Centraal!’ omgeroepen. Opgelucht stapte ik de trein uit, maar niet voordat ik de moeder tegen het kind had horen zeggen:
‘Doe toch niet zo dramatisch!’

Laura de reiziger: Vijf ergernissen aan het openbaar vervoer

DSC00698

Ik ben een reiziger. Helaas niet iemand die de prachtigste plaatsen van de hele wereld bekijkt. Nee, ik reis vier dagen in de week van en naar Leiden. Bus, metro, trein. Inmiddels heb ik dus voldoende ervaring met het openbaar vervoer en dat heeft tot een aantal inzichten geleid. Ik zal jullie vandaag mijn lijstje van vijf ergernissen aan het openbaar vervoer geven (willekeurige volgorde).

1. Mensen die  niet voor je opstaan.
Dit gebeurt vaak in de bus of in de metro. Stel je eens voor, je zit in de metro vanaf Rotterdam Centraal en je moet eruit bij Zuidplein. Jij zit aan de kant van het raam en naast je zit nog een persoon.
‘Zuidplein.’ hoor je door de intercom.
Je pakt je ov-chipkaart. Je staat op. Dit is allemaal volstrekt logisch, hiermee geef je het signaal: ik moet er bij deze halte uit. Misschien begrijpen ze het niet of willen ze het niet begrijpen. De persoon naast je doet zijn/haar benen naar de zijkant, als een soort schijnbeweging, want het is echt niet alsof je er dan makkelijk langs kan. Met veel moeite en in ademnood wring je je tussen die persoon (waardoor je dus ook iemand aanraakt die je niet wil aanraken) en de stoeltjes ervoor. Soms struikel je alsnog over voeten of dat soort dingen.
Lieve mensen, ik vraag jullie alsjeblieft: hoeveel moeite is het nou om op te staan voor iemand? Je kan daarna gewoon weer zitten, je kan zelfs bij het raam zitten, harstikke leuk! Zelf vind je het toch ook fijn als iemand voor je opstaat, zodat je er gewoon normaal uit kan? En ik ben echt de slechtste niet hoor, ik zal gewoon netjes ‘Bedankt’ zeggen als je voor me opstaat. Dus alsjeblieft. Heb wat over voor je medemens.

2. Telefoongesprekken.
‘Hey Piet! Ja, nee, ik zit in de trein. Waar ben jij?’
Zo gaan die telefoongesprekken meestal. Daarna gaat het over in roddelen of het gaat over kinderen, noem maar op. Soms zijn ze kort, die telefoongesprekken. Meestal niet. Heel de treincoupé mag weten dat die klootzak nog steeds niets van zich heeft laten weten of dat Marietje zwanger is. Hier blijft het niet bij. Want degene die naast je zit, wordt ook gebeld. En de persoon achter je ook. Soms hoor ik vijf telefoongesprekken door elkaar heen.

3. Wachten in de kou.
Als je vaak met het openbaar vervoer reist, dan bestaat een groot gedeelte daarvan uit wachten. Mensen zijn van nature meestal niet zo geduldig. Dus ben ik op het treinperron of bij de halte vaak omringd door chagrijnige gezichten. Vooral in de winter kan er geen glimlachje vanaf. Wachten is niet leuk, maar door die ijzige sfeer wordt het alleen maar vervelender. En als het wachten afgelopen is: dan begint het dringen naar binnen (ellebogen zijn niet gemaakt om mee te duwen, mensen).

4. Buschauffeurs.
Ik heb niets tegen buschauffeurs in het algemeen, maar wel tegen twee soorten buschauffeurs, die soms ook vereenzelvigd zijn in één persoon.
Je stapt de bus in. Je houdt je ov-chipkaart voor dat gele/witte ding en dan kijk je naar de persoon achter het stuur.
‘Hoi.’ of ‘Goedemorgen!’ zeg je dan, al gelang naar het humeur dat je die dag hebt.
Geen reactie.
Dit, lieve buschauffeur, is onbeleefd. Ik weet dat je niet altijd vrolijk kunt zijn en dat je er misschien gek van wordt dat je de hele tijd dezelfde route rijdt, maar daar kan ik niets aan doen. Dus zeg alsjeblieft iets terug (grom desnoods). Dat vind ik fijn (het grommen ietsje minder).
Nummer twee. Eindhaltes. Voorbeeld: Zuidplein of Leiden Centraal. Je wéét dat iedereen eruit stapt en dat het dus druk is bij de deur. Maar, toevallig, heeft een bus twee deuren. In het midden en aan de voorkant, waar de buschauffeur zit. Dus kan de ene helft aan de voorkant eruit gaan en de andere helft bij de middendeur. Het enige wat de buschauffeur hoeft te doen, is op een knopje te drukken. Soms is dat al teveel moeite. Dit gesprek tussen een reizigster en de buschauffeur ving ik op, toen de buschauffeur weigerde de voorste deur open te doen.
‘Ga je de deur niet opendoen?’
‘Nee.’
‘Ouwe chagrijn.’
‘Kijk naar je eigen kop.’
‘Houd je bek joh!’
Nu zou ik zelf niet zo reageren, maar het zou natuurlijk wel lief zijn van de buschauffeur om gewoon de voorste deur open te doen.

5. Mensen tegenkomen die je niet wil zien.
Ik kom uit een dorp. ‘Leuk voor je.’ Ja, echt fantastisch. Als ik dus met de bus van of naar Zuidplein ga, kom ik altijd wel bekenden tegen. ‘Leuk toch?’ Nee. Want je komt altijd die mensen tegen die je niet wil zien. Je kent het zelf vast ook wel. Oude klasgenoten, die vervelende buurman of het ergst: je ex. En wat moet je dan doen? Hoi zeggen (wat een awkward situation oplevert) of negeren? Lastig, lastig.

Ik heb nog meer ergernissen, maar die bewaar ik wel voor een andere keer. Aangezien ik jullie niet met zoveel negativiteit over het openbaar vervoer wil opzadelen, zal ik binnenkort een lijstje maken van vijf dingen die wél leuk zijn aan het openbaar vervoer ;).

In de val

Nietsvermoedend liep ik station Leiden Centraal uit. Dat doe ik wel vaker. Vier keer per week om precies te zijn. Tot zover niets aan het handje. Ik zag hem niet. Tegenwoordig kun je ze ook niet meer herkennen, want ze dragen geen felgekleurde jasjes meer met het logo erop. Ik liep recht in de val.
‘Mag ik je wat vragen?’
Shit, ik had sneller moeten lopen.
‘Nee..’ zei ik en ik wilde al doorlopen, maar –
‘Ik wil maar dertig seconden met je praten, maar dertig seconden!’
Het punt is dat ik niet bot kan zijn. Dus ik stopte.
‘Ik ga je niet versieren ofzo.’
Nee, dat moest er nog eens bijkomen.
‘Je wilt zeker geld?’ zei ik.
Misschien kan ik toch wel bot zijn.
‘Nee, ik heb gewoon een vraagje.’
Ja ja.
‘Ben je een dieren- of een kinderliefhebber?’
‘Allebei niet.’
Hij keek me geschokt aan, maar herstelde zich vlug.
‘Maar geen dierenhater toch?’
‘Nee, zo ver gaat het nou ook weer niet.’
‘Wist je dat make-up op dieren wordt getest?’
‘Ja, ik vind het wel erg, maar het is niet alsof ik die producten daardoor niet koop.’
‘Oké, maar wist je dat daar jaarlijks een half miljoen dieren voor worden gebruikt?’
Hij ging nog even door met zijn blabla-verhaal. Blijkbaar kon hij mijn gedachten lezen.
‘Ik ben een vrijwilliger hoor, ik werk normaal bij de ABN Amro als hypotheek adviseur.’
Ik gok dat hij er ongeveer tien euro per uur voor krijgt en nog vijf euro extra voor elke persoon die hij strikt.
‘Ik neem aan dat je een student bent?’
‘Ja.’
‘Als je nou elke dag twintig cent geeft, dan –‘
Ik liet hem niet uitpraten, op een gegeven moment bereikt je geduld een bepaalde grens.
‘Nee, sorry.’
Voordat ik me kon omdraaien, had hij alweer het volgende slachtoffer te pakken.
‘Mag ik je wat vragen?’
Volgende keer neem ik een sluiproute.