Detective Laura B. en het mysterie van de verdwenen fiets

Zoals altijd was ik nog nét op tijd vertrokken. Mobiel en een flesje water nog even snel in mijn tas gepropt, de kat aaien en daarna rennen naar de schuur. Krakend ging de deur open.

Mijn fiets stond er niet.

Het kwam pas na een paar seconden bij me binnen. Mijn fiets was verdwenen. Nu moet je weten dat een fiets het belangrijkste in je leven is als je in Voorschoten woont. Je moet namelijk OVERAL naar toe fietsen: het station, Leiden, de sportschool, de supermarkt. Als ik moest kiezen tussen mijn fiets en mijn slaaf… Dan verhonger ik liever.

Mijn eerste gedachte was: dit ga ik niet tegen mijn moeder zeggen. Huh? Ja, kijk, ik heb een geschiedenis met fietsen. Iets met twee fietsen die na een paar weken gestolen werden in Leiden, lekke banden, kapotte spaken en geld van mijn ouders. Als ik zou vertellen dat mijn fiets gestolen was uit mijn eigen schuur (‘Heb je hem wel goed op slot gedaan?’ ‘Uh…’), dan zou ik onterfd worden.

Dus in plaats daarvan zette ik het op een hollen, want ik moest naar het station (gelukkig die op tien minuten lopen van mij vandaan en niet Leiden Centraal), anders zou ik te laat komen. Ondertussen vlogen de vloeken over de straten van Voorschoten. Verdomme. Welke buurman/vrouw/kat heeft dit op zijn/haar geweten? Mijn fiets is mijn allesie. Wat moet ik nou?

Na het werken kwam mijn slaaf mij ophalen. ‘Heb je al bij het winkelcentrum gekeken?’ probeerde hij voorzichtig. Ik schold hem uit, want waarom zou hij daar staan? Het is verdomme één minuut lopen vanaf ons huis. Maar ja, ik had geen zin in meer gezeik, dus ik ging toch maar kijken.

U voelt hem al aankomen: hij stond bij het winkelcentrum. Normaal ga ik altijd lopend, maar een paar dagen geleden kwam ik vanuit Leiden en had ik geen zin om eerst naar huis te gaan en dan weer naar de winkels te lopen (nee joh, ben niet lui). Maar eenmaal uit het winkelcentrum met mijn gekochte spullen vergat ik dat mijn fiets daar stond.

Behalve een hoop frustratie, rimpels en woede heeft dit alles me toch wat goeds gebracht: ik doe voortaan ALTIJD mijn fiets op slot, ook in de schuur.

(een paar dagen later werd ik overigens gestraft voor mijn domme actie, want mijn ketting viel eraf, zucht)

Jeugdtrauma 2: de oranje vlag

Ik heb een jeugdtrauma. Ja, ik had jullie al verteld over het peeropbroodtrauma, maar ik heb er dus nog meer. Je kunt eigenlijk wel stellen dat ik een verschrikkelijke jeugd heb gehad. Deze keer kwam het niet door de oppas, nee, het waren mijn ouders.

Ik was uitgenodigd op een kinderfeestje. Duh, dat krijg je als je famous bent. Ik heb geen idee wat we gingen doen, maar we moesten op de fiets. Nu moeten jullie weten, ik fietste niet zo vaak. Daar was geen reden toe. Voor buiten spelen hoef je niet te fietsen en bovendien ben ik een verwend kind was ik een verwend kind reden mijn ouders me naar school. En er was nog iets.

Iedereen had een mooie fiets. Ik ook. Hij was perfecto. Deed wat hij moest doen. Dikke prima. Of nou nee, toch niet. Want mijn fiets verschilde op één ding van de andere fietsen: er zat een oranje vlag op.

Nu denk je: ‘Wat de f, was het Koninginnedag ofzo?’ Nee, het was geen 30 april. Het Nederlandse elftal speelde niet. Mijn ouders zijn niet extreem koningsgezind. Ze zijn gewoon intens gemeen.

Ze wilden namelijk voor mijn veiligheid zorgen en hoe val je op? Ja, door zo’n verschrikkelijk ding op de fiets van je kind te plaatsen. Na jaren smeken hebben ze hem uiteindelijk op mijn 22e van mijn fiets gehaald.

Hoe ik dat kinderfeestje in godsnaam heb overleefd? Niet. Ik raakte verdwaald, want dat is mijn noodlot, gelukkig vonden ze me nog op tijd. Ik ben weggefietst. Mét oranje vlag.

Een onmogelijke opgave

Vanuit Oegstgeest fiets ik naar station Leiden CS, wat al een gevaarlijke onderneming is met mijn rijstijl. Daar aangekomen, hijgend en al, want ik vertrek net iets te laat, ga ik op zoek naar een plek op mijn fiets te parkeren.

Een onmogelijke opgave.

U moet weten, Leiden dacht: jeetje, je fiets parkeren is zo moeilijk, laten we het nóg moeilijker maken! Dit heet het fiets fout, fiets weg-beleid. Je MOET je fiets in een rek zetten, anders halen de vervelende meneren van de fietsdienst hem weg en mag je hem ophalen van een industrieterrein in Friesland ofzo voor vijfentwintig euro. Daarnaast heb je natuurlijk ook de kans dat je fiets gestolen of in de gracht gegooid wordt.

Nou, zul je zeggen, dan zorgt de gemeente Leiden wel voor genoeg van die rekken. Nou nee hoor. Het is eigenlijk een soort van puzzeltocht: zoek het rek waar je fiets in past. Want dat is zo makkelijk niet. Er is geen plaats. En als er wel plaats is, dan heeft zo’n verdomde bakfiets of fiets met tassen TWEE rekken ingenomen. Uiteindelijk prop je hem er toch maar in, ook al gaat hij niet helemaal in het rek en dan is het maar hopen.

Elke maandag en dinsdag (dan heb ik namelijk college in Amsterdam) moet ik minimaal twee uur ervoor uittrekken om mijn fiets te parkeren bij het station. Dit is van de zotte.

Gelukkig heb ik de rest van de week om ervan bij te komen.

Fietsen in de stad vs fietsen in een dorp

fietsenfietsenfietsen

Ja, het gaat weer over fietsen. Misschien moet ik er maar Laurafietst.nl van maken.

Fietsen in een dorp:
– Je pakt je superdure en glanzendnieuwe fiets uit de schuur, terwijl je de buurman gedag zegt.
– Je fluit een liedje, ook al kun je niet fluiten, de rest van de buurt gedag zwaaiend. ‘Alles goed met de kinderen?’
– Een kind schopt een bal naar je, die je weer terugschopt.
– Een auto geeft je voorrang, ook al heb je niet.
– Je kan overal doorfietsen.
– Voor je: weiland. Naast je: weiland. Achter je: een tractor.
– Een auto toetert: het is een bekende. ‘Hallo!’
– Je zet je fiets op slot en gaat naar de plaats der bestemming.

Fietsen in de stad:
– Je rukt je barrel uit het schuurtje dat je met tien anderen deelt/je raapt je barrel van de grond, terwijl er andere barrels omvallen en schreeuwt ‘OPSODEMIETEREN!’ naar een random voorbijganger op straat.
– Je hebt nog geen meter gefietst of je fiets al bijna iemand aan. ‘OPSODEMIETEREN! roep je nog maar een keer.
– Er rijdt een stom kind voor je zonder moeder in de buurt, die je afsnijdt, terwijl je ‘OPSODEMIETEREN!’ roept.
– Je neemt voorrang, ook al heb je het niet.
– Het verkeerslicht staat verdomme steeds op rood.
– Voor je: fietsers, voetgangers en ander tuig. Achter je: fietsers, skaters en ander tuig. Naast je: auto’s, scooters en ander tuig.
– Een auto toetert: of je wil ‘OPSODEMIETEREN!’.
– Je zoekt je een ongeluk (letterlijk, je krijgt bijna een ongeluk, omdat niemand ooit oplet) naar een plek om je fiets te parkeren. Na tien minuten heb je die gevonden, je doet je fiets op slot, hijst er nog een ander slot omheen en nog eentje en nog eentje. Een halfuur later ga je dan eindelijk naar de plaats der bestemming (om er na afloop achter te komen dat je fiets gestolen is).

Terug naar Oegstgeest: het fietsprobleem

fietsenfietsenfietsen

Twee jaar geleden woonde ik nog niet in Leiden, maar moest ik wel steeds van het station naar mijn faculteit lopen en dat vond ik irritant. Dus kocht ik een fiets. En een extra slot. Want Leiden is niet het kleine, schattige dorpje van mijn ouders.

Na twee weken werd hij gestolen.

Goed, goed, kan gebeuren. Nieuwe oude fiets. Nieuw extra slot. Binnen twee minuten bij de faculteit zijn en ‘Muwhahaha’ doen naar de mensen die moeten lopen is fijn.

Na twee weken werd hij gestolen.

Oké, dan maar weer lopen. Ik liep en ik liep en ik liep en toen ging ik in Oegstgeest wonen. Oegstgeest mag dan wel het bijzettafeltje van Leiden zijn, maar dat wil niet zeggen dat het te lopen is naar het centrum. Dus moest ik wel een fiets.
Mijn fiets parkeren in Leiden kost me minimaal tien minuten (wat ik allemaal wel niet had kunnen doen in die tijd, een tweede studie volgen, een kind opvoeden, het aidsprobleem oplossen!). Dit zijn de werkzaamheden:
– Een rek zoeken, want fiets fout = fiets weg (als de dieven je fiets niet stelen, dan is het de gemeente Leiden wel).
– Mijn fiets in het rek proppen (lang leve mensen met fietsmandjes en bakfietsen en dat soort ongein).
– Mijn voor- en achterlicht uitknippen.
– Mijn sleutels uit het slot halen.
– Mijn extra slot van mijn snelbinders halen en om mijn fiets doen.
– Uithijgen door dit zware werk.

Afgelopen weekend was ik bij mijn ouders en had ik afgesproken met vrienden. Ik fietste er naar toe (geen rode verkeerslichten om doorheen te fietsen, geen mensen die dingen als ‘OPLETTEN, TRUT!’ naar me schreeuwen, geen irritante slome fietsers voor me) en het was heerlijk. Ik parkeerde mijn fiets, niet in een rek, want die was er niet en dat maakt de gemeente helemaal niets uit. Ik zette mijn fiets op slot en: ik was klaar. Ik genoot.

De volgende dag kwam ik weer terug in Oegstgeest en zag dat mijn fiets voor de tachtigduizendste keer was omgevallen. Welkom thuis, Laura.

Dit verhaal zou zomaar echt gebeurd kunnen zijn

Klaasje zuchtte. Hij had echt geen zin om te werken. Weer een standaard maandag bij de bank gezeik aanhoren van zeurpieten. Hij was zijn handschoenen vergeten. En zijn vriendin had leverworst op zijn brood gedaan in plaats van kaas. Pfff, lag hij nog maar in bed. Terwijl Klaasje zo langzaam voort tufte (vooral niet te hard fietsen, je zal maar vijf minuten eerder zijn op je werk), hoorde hij een geluid dat steeds harder werd. Hij keek over zijn schouder en zag een klein meisje naderen. Haar wangen waren bijna net zo rood als haar jas. Wat een stomme jas zeg. Ze leek Roodkapje wel. En dan die handschoenen! Minnie Mouse-handschoenen*. Hoe kinderachtig.
Het meisje fietste steeds sneller en knoopte haar jas open. Jeetje, die is echt debiel. Het was vijf graden, was ze gek ofzo? Hmm, ze begon steeds harder te fietsen. No way dat Klaasje zich in liet halen door een meisje en dan ook nog door zo één. Maar voordat hij er de vaart in kon zetten, had ze hem al ingehaald. Ze begon te zingen, heel vals: ‘Like the sailor said, quote, ain’t that a hole in the boat?’. Nog slechte bejaardenmuziek ook. Kon ze haar mond niet houden? Nee, dat kon ze niet. ‘It’s like the fella once said, ain’t that a kick in the head?’
Het werd Klaasje teveel. Leverworst oké, maar dit?
‘KAPPEN MET DAT KATTENGEJANK!’ schreeuwde hij.
Het meisje keek om. Net leek ze nog wel schattig, maar jeetje, wat kon ze boos kijken. Oh shit nee, ze stapte van haar fiets af. Nee, ze zou toch niet…
Klaasje zag een vuist steeds dichterbij komen en toen werd het zwart voor zijn ogen.

Tien minuten later werd hij wakker. Zijn boterhammen met leverworst waren verdwenen. Naast hem lag een briefje.
‘Als je nog één keer zeurt over mijn gezang, schrijf ik een blog over je.’ stond erop, in een niet zo mooi handschrift. Klaasjes ogen werden groot van paniek. Ze zou toch niet…?

*Ik schreef dit blogje nog voor het tragische verlies van mijn rechter Minnie Mouse-handschoen.

Mijn gedachten tijdens het fietsen van Oegstgeest naar Leiden

Oh god nee, het regent toch niet he? Zal ik mijn tussenjas of mijn winterjas aantrekken? Het is volgens mij best koud. Ja, maar als ik dan weer ga fietsen, krijg ik het superwarm. Ja maaaaaar, het regent. Helemaal niet, dat was schijn! Nou oké, dan doe ik mijn leren jasje wel aan.
Oké, welk liedje zal ik luisteren? Nah, Candy van Robbie Williams heb ik al te vaak gehoord. Hmm, even kijk-, kut, donder bijna van de trap af. Voor je kijken, Laura. Oké, ik doe dat liedje wel.
Aaaaaah, het is zo koud, ik ga dood en dan zeggen ze: ‘Oh god nee, waaraan is Laura overleden?’ ‘Ja, aan de kou, ze kon het niet meer aan.’ Lekker is dat. Alsnog beter dan door een föhn, dat wel. Of een ingeslikte pen.
Zal ik mijn handschoenen aan doen? Nee, dan moet ik ze heeeeeeelemaal zoeken in mijn tas en shit, ik moet echt weg nu, maar ja, dan heb ik wel hele koude handen en dat is echt niet leuk en kut, moet echt weg. Oooh, waarom werkt dat slot niet mee?
Goed, ik zit op de fiets. Ein-de-lijk. Oh god, dat was al bijna mijn eerste ongeluk voor vandaag. Waarom letten mensen nooit op? Ah mooi, het stoplicht staat op groen, kom op Laura, gebruik die beentjes van je, even hard fietsen en dan is het… weer rood. Fijn. Net nu ik al aan de late kant ben. Ja nee, laat de mensen aan de overkant maar eerst voorgaan. En de mensen van links en rechts ook. Heb alle tijd. Echt helemaal niets te doen. Nee, geef ons maar geen groen, is nergens voor nodig. GROEN YES! Even die slome mevrouw inhalen. Nou nou mevrouwtje, hoef je me niet zo boos aan te kijken, U BENT DEGENE DIE ZO FUCKING SLOOM GAAT. Waag het niet om me straks in te halen.
Waarom staat er hier altijd zoveel wind? Argh, mijn haar zat net goed. HALLOOOOO, IK HEB VOORRANG. Oké, misschien niet, maar toch. Was bijna dood geweest hoor, stomme auto.
Serieus, waarom gaan die stomme middelbare scholiertjes altijd breeduit naast elkaar fietsen en dan supersloom, ik zweer dat ze dat expres doen. TRING TRING. Zo, die ben ik voorbij. Woooow pas op, ontwijk de regenplas! Oh, die blaadjes zijn echt wel mooi eigenlijk. Al die kleuren…
Aaaaaah bijna tegen die meneer opgebotst. Niet zo boos kijken, meneertje, ziet u die blaadjes dan niet? Oh, u heeft haast. Ja, anders ik wel! Wacht, over een klein stukje komt er een klok. Wat? Ik heb nog een kwartier? Hoe kan dat nou? Ik dacht dat ik te laat zou komen. Oké, dan doe ik wel lekker rustig aan. Bah, dit is echt een stom nummer. Mijn handen bevriezen.
Ik moet echt een brommer kopen. Maar ik heb geen geld voor een brommer. Het is slecht voor het milieu, Laura. En fietsen is goed voor je. Gezond enzo. Hoe denk je anders nog chocoladekruidnoten te kunnen eten? Het is maar een kwartiertje. Ja, maaaaaar het waait zo hard en ik vind de route nu al saai en – niet zeuren. Je bent er bijna.
He he, ik ben er. Nu nog kijken of ik mijn fiets ergens kan plaatsen in het rek. Er is hier ook nooit plaats. Oh. Toch wel.

Voor de rest ben ik dol op fietsen en ook heel vrolijk tijdens het uitvoeren van deze bezigheid hoor!

(ik heb besloten om voortaan op vrijdagnacht en dinsdagnacht geen blogjes meer te plaatsen, dus niet schrikken!)

Fietsen in Leiden (of in een andere stad): de regels

Nederland is een fietsland bij uitstek. We hebben zelfs speciale paden voor fietsen (daar moet je in andere landen niet mee aankomen). Is dat fietsen in een dorp nog makkelijk (goed kijken, hand uitsteken en dat was het wel) kun je het alleen daarmee niet redden in een stad als Leiden. Om jullie een hoop gedoe te besparen, zal ik jullie de regels vertellen, want zo ben ik ook weer wel.

Het stoplicht (er kwam op de basisschool een politie-agent die zei dat het ‘verkeerslicht’ is in plaats van ‘stoplicht’, want hij geeft niet alleen ‘stop’ aan. Dus heb ik jaren ‘verkeerslicht’ gezegd, maar nu lekker niet meer. Ja, zo rebels ben ik.) is een verhaal apart, maar eigenlijk niet zo moeilijk. Het komt in feite hier op neer:

Het stoplicht staat op groen: doorfietsen.
Het stoplicht staat op oranje: doorfietsen.
Het stoplicht staat op rood: doorfietsen.

Fietsers zijn de goden op aarde. Tenminste, dat vinden ze zelf. Dat betekent dat fietsers altijd voorrang hebben, ook als ze dat niet hebben. Dit zorgt wel eens voor problemen, want voetgangers denken ook dat ze altijd voorrang hebben, ook als dat niet zo is. Maar gelukkig zijn er daar nog die remmen op je fiets voor (gebruik die goed!).

Dan nog een paar willekeurige regels:
– Als je een fiets hebt die mooi is en minder dan twee jaar oud, dan hoor je er dus echt niet bij.
– Zelfs met een extra slot kunnen twee fietsen van je binnen twee weken gestolen worden (zeg ik uit ervaring).
– Een bloemetjesslinger van de Hema aan je stuur is passé.
– Als je bel het niet doet, moet je ‘Tring tring!’ roepen.
– Als je op de fiets stapt, heb je het te koud. Als je na het fietsen er weer vanaf stapt, heb je het veel te warm. Het is nooit goed.
– Je hoort er pas echt bij als je een fietsongeluk hebt gehad (ik hoorde er al vrij snel bij…).

Hopelijk hebben jullie er wat van geleerd. Fiets ze!

I’m singin’ in the rain

httpv://www.youtube.com/watch?v=D1ZYhVpdXbQ

Kijk, het is al stom. Want je moet superdupervroeg op (oké, niet zo superdupervroeg als die mensen uit nog meer the middle of nowhere die vijftien kilometer moeten fietsen, maar toch, je bent een puber, dus je moet wat te klagen hebben). Je hebt vandaag een repetitie wiskunde. En bij gym moet je de piepjestest doen. Wat een *vul hier een scheldwoord in*dag. En alsof het niet erger kan worden, weet je niet wat je aan moet trekken (want je moeder heeft net dat ene shirtje nog niet gewassen, hoe durft ze!).

Maar het kan wel erger. Want het regent.

Uiteindelijk stap je op de fiets (oh neeeeee, ik kom te laat, ik kom echt te laat, mijn haar zat net goed, mijn zadel is nat, stomme regen, bah, bah, bah) en rijd je door de stromende regen naar school. De hele dag plakt je spijkerbroek aan je bovenbenen en met je haar is het ook niet meer goed gekomen.

Maar dan de terugweg. Laten we stellen dat bovenstaande niet gebeurd is, het was ’s ochtends juist een prachtige dag, maar nu je ein-de-lijk uit bent (je hebt de piepjestest overleefd, die repetitie ging eigenlijk wel goed) is het toch gaan regenen. Terwijl je fietst, het is maar tien minuten, word je drijf- en drijfnat. Je bent de hoek nog niet om of je ziet er al uit als een verzopen kat.

En dan kom je thuis. Je gooit je fiets in de schuur, doet de achterdeur open, rent naar boven en trekt die natte spijkerbroek uit. Dat gevoel als je daarna een droge spijkerbroek aantrekt over je droge bovenbenen en hoe lekker warm dat voelt… Zeg nou zelf, dat is toch hartstikke fijn?

Daarom wil ik, nu ik naar Oegstgeest ga verhuizen en weer op de fiets naar de universiteit zal gaan, dit afspreken met de regen: op de heenweg moet je je verstoppen. Maar als je zo graag wil vallen, doe dat dan maar op de terugweg. Ik beloof dat ik niet boos zal worden.