Ternauwernood overleefd

Ik kom uit een voetbalgezin. Als je niet van Feyenoord houdt, kom je er niet in en tijdens het eten gaat het alleen maar over doelpunten, assists en jongetjes die Jordy heten (want ze heten allemaal Jordy op de voetbal).

Jullie snappen wel waarom ik uit huis ben gegaan.

Vroeger werd ik door mijn vader meegesleurd naar de Kuip. Ik vond de wandeling er naar toe en de liedjes (‘Hand in hand, de kameraden!’) nog wel leuk, maar het voetbal? Laten we het erop houden dat sport nooit mijn ding is geweest (‘Maar je hebt toch start to run met Evy gedaan? En skeeleren?’ ‘Houd je mond joh.’).

Toch heb ik, ergens diep verstopt, die voetbalgenen in me. Ze komen ééns in de vier jaar naar voren en dan komen ze ook als een gek. Zo zou ik uit eten gaan met vriendinnen tijdens de wedstrijd Nederland – Australië, maar eiste ik dat we in plaats daarvan bij mij thuis voetbal zouden kijken. De vraagtekens op de gezichten van mijn studiegenootjes konden nauwelijks groter zijn, maar ze accepteerden het en toegegeven: het was eigenlijk hartstikke gezellig.

Ik heb zelfs wedstrijden van andere landen gezien, kun je je voorstellen wat voor transformatie ik heb ondergaan.

Zaterdag, oh god, toen ben ik dus bijna doodgegaan. Ik hield het niet meer bij de penalty’s. Ik klampte me vast aan mijn vriendje als Rose aan haar plank in de film Titanic. De longen uit mijn lijf gilde ik, eerst van angst en daarna van geluk.

Jullie hoeven je echter geen zorgen te maken. Ik beloof jullie: na 13 juli is ook deze gekte weer voorbij.

Testosteron en grote ego’s

Een te veel aan testosteron en alleen maar grote ego’s op het veld: ik heb het natuurlijk over het amateurvoetbal van mijn broertje. Mijn vader kon zijn geluk niet op dat mijn broertje op voetbal ging. Nu kon hij élke week langs de lijn schreeuwen, in plaats van die blauwe maandag dat ik aan een schoolvoetbaltoernooi deed en door de grond ging van schaamte (‘PASS DIE BAL NAAR LAURA!’).

Ik heb wel eens gekeken toen mijn broertje nog bij de f’jes zat. Elf schattige jongetjes in veel te grote shirts die op een kluitje rond de bal gaan staan. Sindsdien ben ik niet meer gegaan, want ik ben allergisch voor voetbal.

Maar afgelopen zaterdag kwam mijn moeder bij me staan met een ikweettochweldatjeneegaatzeggen-gezicht: ‘Kom je mee?’ vroeg ze. Die was ook al minstens tachtigduizend jaar niet gegaan. Mijn nieuwsgierigheid won het van mijn allergie en daar gingen we dan.

De schattigheid was verdwenen, maar de shirts waren voor sommigen nog te groot (voor anderen juist te klein, die hadden het babyvet van de f’jes nog niet verloren). Het stonk naar testosteron.
‘NAAR DE ZIJKANT, PASS HEM NAAR FLAPPO!’ hoorde ik en naar de tegenstander: ‘Ik weet dat je homo bent, maar je hoeft niet naar me te knipogen.’
Soms leek het net een ordinaire vechtpartij. Dat ging dan om een tackle of omdat de tegenstander je net te lang had aangekeken ofzo. Zelfs mijn moeder begon fanatiek te worden, maar ik bleef gewoon rustig zitten. Achteraf gezien was ik de enige die kalm was.

Het voetbal was duidelijk veranderd in die tien jaar. Ik kom wel weer kijken over zestig jaar, dan is het misschien weer schattig met die oude mannetjes.

Van denker tot denker: Martine Prange

Foto Martine Prange

“Je moet ook een vrouw interviewen,” zei Jan Sleutels tijdens mijn interview met hem. Hij raadde mij Martine Prange aan, universitair docent en post-doc  aan het Instituut voor wijsbegeerte van de Universiteit Leiden. En zo geschiedde.

Nietzscheaanse migraineaanvallen

In Groningen schreef Prange haar eerste proefschrift over de vrolijke wetenschap van Nietzsche. Daarin heeft Nietzsche het over  het integreren van het zuiden in het noorden. Hoe kwam Martine Prange aan dit onderwerp? “Iedereen die studeert, heeft wel eens het gevoel dat hij te vaak met zijn neus in de boeken zit en dat het echte leven aan hem of haar voorbij gaat. Ik had pas toen ik in Turkije woonde, omdat ik daar ging voetballen, het gevoel dat ik enorm in het leven stond.  Daar zag ik dat Nietzsche in staat was zo’n levensfilosofie te ontwerpen. Ik was benieuwd naar het belang van het zuiden voor zijn vitalistische filosofie en dat is de vraag geweest van mijn eindscriptie, dat later gepubliceerd is als Lof der Mediterranée.”
Zelf probeert Martine ook hier die levenswijze toe te passen, maar dat lukt niet altijd: “Ik was afgelopen jaar op onderzoeksbezoek in Zuid-Italië en kreeg Nietzscheaanse migraineaanvallen hier, omdat ik het vreselijk moeilijk vond om me weer aan te passen aan de noordelijke levensstijl. Maar voor zover mijn leven dat toe laat, probeer ik binnen mijn dagelijkse bezigheden het zuidelijke genieten te integreren.”

Vrouwenvoetbal en filosofie

Nu combineert Martine Prange in haar onderzoek haar twee grote passies: voetbal en filosofie. Zelf voetbalde ze professioneel in België en Turkije. Bij dit onderzoek, dat Prange sinds september leidt, zijn momenteel 9 onderzoekers en 6 maatschappelijke partners betrokken. Prange: “Wij onderzoeken de maatschappelijke impact van meiden- en vrouwenvoetbal in Nederland en zijn onder meer benieuwd naar de weerstanden die meiden ondervinden in de sport en door hun keuze voor deze sport. Helpen of hinderen die weerstanden hen in hun talentontwikkeling en bij het verwerven van een maatschappelijke rol? En hoe combineren zij sport, religie en cultuur bij de ontwikkeling van een bepaalde levensstijl ? Om deze antwoorden te formuleren, gebruiken we het denken van Kant en Nietzsche over weerstand en conflict. Ik ben vanuit mijn Kant-Nietzsche onderzoek al geïnteresseerd naar het belang van weerstand en conflict voor een vitale samenleving.  Juist in sport zijn zie je het belang van competitie, conflict en weerstand als het ware onder een vergrootglas.”

Nut van filosofen

Hoewel veel mensen niet weten wat je met filosofie kunt doen, blijkt het (uiteraard) toch nuttig te zijn. Volgens Prange zit dat hem in de kritische reflectie: “Ik merk dat de filosoof dieper en abstracter weet te reflecteren op concepten dan veel sociale wetenschappers. Dat komt, omdat wij andere vragen stellen. Ik vind het erg belangrijk om te kijken welke methoden worden gehanteerd bij wetenschappelijke onderzoeken. Er wordt namelijk ongelooflijk veel geld aan gespendeerd. Bijvoorbeeld het idee dat ‘wij ons brein zouden zijn’ wordt redelijk onkritisch overgenomen. Het is dan de taak van de filosofen om daar vraagtekens bij te zetten.”
Een andere vaardigheid van filosofen is hermeneutiek, teksten lezen. Helaas is die vaardigheid aan het verdwijnen. Prange: “Studenten krijgen geen tijd meer om überhaupt een boek te lezen, laat staan om te leren hoe ze zo’n boek goed en kritisch moeten lezen. Daarmee is ook de basis voor het kritische denken bedreigd. “
Prange: “Begrippen als “vrijheid” en “racisme” worden te pas en te onpas gebruikt in Nederland, zonder dat iemand daar een heldere definitie van geeft. Als je in het maatschappelijk debat onnauwkeurig omgaat met begrippen, dan ga je ook onnauwkeurig om met ideeën en krijg je dus nooit een fatsoenlijke discussie en dus ook geen goed beleid. De één weet al niet wat hij zelf zegt, laat staan dat hij begrijpt wat de ander zegt. Dat ontbreekt volkomen in het maatschappelijk debat dat in Nederland plaatsvindt en dat komt volgens mij, omdat filosofen niet voldoende worden betrokken in dat debat.”

Het fijne van deze interviews vind ik dat ik steeds meer redenen ontdek waarom filosofie belangrijk is. Ook Martine Prange heeft daaraan bijgedragen. Hoe kunnen we een goed debat volgen als de fundamenten al niet goed zijn? Gelukkig hebben we de filosofie.

Laura de voetbalster (dat laatste woord graag op beide manieren opvatten)


Dit is dus één van de vele voetbalprijzen (voor topscorer) die ik niet heb gewonnen. Balen.

‘Huh, maar jij houdt toch helemaal niet van voetbal?’
Dat klopt. Maar er was een tijd, lang, lang geleden, toen ik dat nog niet zo goed besefte.

Het was op de basisschool. Ik was nog naïef. Ik deed al mee aan schoolkorfbaltoernooien (ik geloof niet dat ik ooit gescoord heb, maar het gaat om het plezier toch?). Vanaf groep zeven kon je echter ook meedoen aan het schoolvoetbaltoernooi. Ik moet wel erg in de war zijn geweest, want: ik gaf me ervoor op. No pressure van mijn ouders, helemaal vrijwillig. Aan de drugs was ik niet, dus waarom dan? Geen idee.

Mijn broer zat op allerlei sporten, behalve voetbal en mijn broertje was nog te jong om naar de F-jes te gaan. Mijn vader (voetbalgek) was dan ook razend enthousiast dat ik meedeed.

Dat heb ik geweten ook.

We speelden wedstrijden tegen andere scholen en waren, net zoals bij korfbal, superslecht. Dat maakte mijn vader niet uit. Hij stond langs de zijlijn en schreeuwde de longen uit zijn lijf: ‘PASS DIE BAL NAAR LAURA!’
Hij moet wel blind van liefde zijn geweest, want ik was niet bepaald een talent en het was veel veiliger om de bal naar iemand anders te schoppen.
Terwijl mijn vader allerlei adviezen riep (‘Naar voren, naar voren!’), schaamde ik me kapot. Het was al erg genoeg dat ik aan die wedstrijden mee deed (ik was er inmiddels achtergekomen dat het verstandiger was om niet te voetballen) en dan kon bovendien het hele elftal mijn vader horen roepen.

Sindsdien heb ik de voetbalschoenen nooit meer aangetrokken. Gelukkig voor mijn vader ging mijn broertje wel op voetbal.

Ik houd het voortaan bij het kijken van de einde van de wedstrijden op tv als de voetballers hun shirts uit trekken. Daar ben ik wél goed in.

Hand in hand, de kameraden

Dit is een foto van één van de weinige keren dat ik ziek ben geweest in mijn leven (de laatste keer dat ik griep had, was op de basisschool). Tenminste, dat neem ik aan, want je gaat niet zomaar met je dekbed op de bank liggen met een Feyenoordpet op, toch?

Goed, die Feyenoordpet, daar ga ik het over hebben. Vind ervan wat je wil, maar bij mij thuis zijn ze voor Feyenoord. Dat gebeurt nogal snel als je ouders uit Rotterdam komen en je er vlakbij woont (‘Ja, maar dan kun je ook nog voor Sparta of Excelsior zijn.’ ‘Nou en.’).
Nu moeten jullie weten dat mijn gezin uit de volgende mensen bestaat: vader, moeder, broer, broertje en ik. Mijn broer en broertje houden van voetbal en Feyenoord, dus dat zou genoeg moeten zijn voor mijn vader, toch?
Nee, want in de tijd dat ik ziek op de bank lag, was mijn broertje nog niet groot genoeg om naar de Kuip (het stadion) te gaan. En ik wel.

Dus daar ging ik, hand in hand met mijn vader en mijn broer naast me. De enige keer dat ik me kan herinneren (maar er moeten meerdere keren geweest zijn) was met de open dag voor Feyenoordfans (voor kinderen vooral). De auto werd bij ikweetnietwaar geparkeerd en zo liepen we naar het stadion toe. Ik denk dat dat nog het leukste gedeelte was. Al die fans die gezamenlijk die route liepen, Feyenoord-liedjes zingen. Ik kan me nog het benzinestation herinneren met ballonnen waar we langs liepen en we moesten onder een tunneltje door.

Helaas gebeurde er iets wat veel kindertjes overkomt: ik viel. Resultaat: een schaafwond op mijn knie. Gelukkig was er ehbo en kreeg ik een pleister. Ik overleefde het ternauwernood.

Sindsdien ben ik waarschijnlijk niet meer in de Kuip geweest. De enige Feyenoord-speler wiens naam ik weet, is Guidetti. Maar wanneer iemand me vraagt voor welke club ik ben, is dit nog steeds mijn antwoord: Feyenoord.
(oké, dat is omdat ik anders een klap voor mijn kop krijg, maar toch)

En, zijn jullie ook geïndoctrineerd?

Jongetjes van de voetbal

Bron

Al jaren mag ik indirect meegenieten van het voetballeven. Mijn broertje zit namelijk op voetbal en mijn vader is zijn coach. Zoals ik al eerder vertelde, gaat het bij het avondeten dus standaard over dat spelletje met die bal. Natuurlijk gaat het dan soms ook over de jongetjes die in het team zitten.

Een aantal daarvan heb ik wel eens ontmoet en tja, het zijn niet mijn types (sowieso zijn ze minstens vier jaar jonger dan ik, maar goed). Op de één of andere manier heten ze altijd Jordi (of Jordy of Yordi of Yordy, oh nee, die laatste toch niet). Ze hebben van dat blonde stekeltjeshaar en een smal gezicht. Het zijn van die irritante jongetjes, die sneeuwballen gooien in de winter en hun tong uitsteken als je langs fietst. Ze kunnen heel hard schreeuwen (of eigenlijk gillen, want ze hebben de baard nog niet in de keel). Ze willen altijd spits staan, maar zijn te lui om aan hun conditie te werken.

Jongetjes van de voetbal. Godzijdank zijn er ook nog jongens die niet van voetbal houden.

Voetbal en avondeten

Minimaal drie keer per week gaat het bij ons tijdens het avondeten over voetbal: twee keer training en één wedstrijd van mijn broertjes team, gecoacht door mijn vadertje worden dan uitvoerig besproken.  Als Feyenoord speelt, mag ik nog een keer genieten van termen als counter, hattrick of schwalbe.

Even voor de duidelijkheid: ik houd niet van voetbal.

Dat is een groot probleem in zo’n gezin als de mijne.  Als ze vragen voor welke club ik ben, zeg ik ‘Feyenoord’, maar diep van binnen ben ik voor geen enkele club (ik kan maar één speler van Feyenoord opnoemen en dat vind ik al veel). Ik hoor allerlei details over de voetbaltechnieken van jongetjes in mijn broertjes team die ik nog nooit heb gezien. Maar mensen, ik weet wel als één van de weinige vrouwen wat buitenspel is. Daar mag best voor geklapt worden.

Ik ben alleen enthousiast met het WK of EK. Dan kan ik het wel aan om onzinnige uitspraken te horen als ‘Ze gaan niet diep genoeg!’ en ‘De bal kust de lat.’ van de voetbalcommentatoren. Dan weet ik opeens de namen van álle spelers. Ik ga zelfs juichen.

Dus misschien zit het toch wel in me, ergens diep verstopt: het voetbalgevoel. En toch zou ik het niet erg vinden als mijn zoon later niet van voetbal hield (maar mijn vader wel).